Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3345/GB, 2 maart 2011, beroep
Uitspraakdatum:02-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/3345/GB

Betreft: [klager] datum: 2 maart 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.J.P.M. Grijmans, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 november 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting, bij voorkeur de locatie Groot Bankenbosch te Veenhuizen, afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 6 april 2009 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden. Op 26 oktober 2009 is hij geplaatst in de gevangenis van de p.i. Leeuwarden.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is weliswaar veroordeeld voor begunstiging en het medeplegen van diefstal met geweld, maar vaststaat dat klager feitelijk geen geweld heeft gepleegd. Hier wordt ten onrechte en ongemotiveerd aan voorbij gegaan.
In het bezwaarschrift heeft klager aangegeven dat hij deelneemt aan TR en een leefstijltraining volgt. Inmiddels heeft hij de leefstijltraining met succes afgerond. Klager heeft derhalve gewerkt, en werkt nog steeds, aan het verlagen van de kans op
recidive. Ook dit wordt ongemotiveerd gepasseerd.
Ten onrechte wordt er veel gewicht toegekend aan het risico van ongewenste slachtofferconfrontatie en het risico van maatschappelijke onrust.
Klager heeft het ‘slachtoffer’ pas voor het eerst gezien tijdens de behandeling van zijn strafzaak. Het ‘slachtoffer’ heeft toen en ook later niet blijk gegeven dat zij niet met hem geconfronteerd wenste te worden. In dit kader is het van belang dat
klager feitelijk geen geweld jegens het ‘slachtoffer’ heeft gebruikt. Het risico van maatschappelijke onrust is op geen enkele wijze gebleken.
Klager zou het verlof ook kunnen doorbrengen op een verlofadres te Amsterdam.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is veroordeeld voor het medeplegen van een gewapende overval tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Voorts dient hij een gevangenisstraf van zes maanden en een
tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van zes maanden te ondergaan. De fictieve einddatum is thans 3 april 2012. Door klager is beroep in cassatie ingesteld.
Hij is in 1996 voor het eerst in aanraking gekomen met justitie tot 1998 in verband met mishandeling, diefstal en bedreiging. Na 2002 is hij wederom in aanraking gekomen met justitie in verband met tasjesroof, de Opiumwet en diefstal met geweld. Er is
sprake van een ernstige verslaving aan diverse middelen. Uit de Risc volgt dat de kans op recidive gemiddeld is. Druggebruik heeft een sterke invloed op het recidiverisico.
De Advocaat-Generaal heeft bezwaar tegen het verlenen van vrijheden. Gezien de recidive acht zij het gevaar van plegen van strafbare feiten aanwezig, waardoor er tevens risico is voor maatschappelijke onrust. Zij acht het risico van
slachtofferconfrontatie aanwezig. Het delict is gepleegd in de plaats waar klager zijn regimaire verloven wil doorbrengen.
Klager neemt gemotiveerd deel aan interventies om recidive te verlagen/te voorkomen, maar op dit moment wordt fasering in verband met de risico’s en het negatieve advies van het OM nog te vroeg geacht.
Klager heeft aangegeven een ander verlofadres te kunnen opgeven. Nog niet is vastgesteld of dit nieuwe verlofadres een aanvaardbaar verlofadres is.
Het verlofadres is slechts één van de redenen waarom de verlofaanvraag is afgewezen.
Op 18 november 2010 is klager een ordemaatregel van zeven dagen afzondering in een afzonderingscel opgelegd in verband met het op intimiderende en beledigende wijze aanspreken van medegedetineerden en het tekeer gaan tegen een bewaarder. Op grond van
deze informatie wordt klager ook niet geschikt geacht voor plaatsing in een b.b.i.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ter zake van detentiefasering in verband met klagers recidive. Op grond daarvan wordt de kans op het plegen van nieuwe strafbare feiten en daarmee de kans op maatschappelijke onrust aanwezig
geacht. Voorts is er risico voor slachtofferconfrontatie.
De beroepscommissie overweegt dat nu de klager is veroordeeld ter zake van medeplegen ook ten aanzien van hem het risico van slachtofferconfrontatie kan worden aangenomen. Voorts staat (nog) niet vast dat het Amsterdamse verlofadres een aanvaardbaar
verlofadres is. Daarbij komt dat klager recent zeer negatief gedrag in de inrichting heeft getoond, waarvoor hem in verband met de orde en de veiligheid in de inrichting een ordemaatregel van zeven dagen plaatsing in de afzonderingscel is opgelegd.

4.4. Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan
worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema,
voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 maarrt 2011

secretaris voorzitter

Naar boven