Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3416/GV, 8 februari 2011, beroep
Uitspraakdatum:08-02-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3416/GV

betreft: [klager] datum: 8 februari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 november 2010 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Het algemeen verlof is bedoeld om voorbereid terug te keren in de maatschappij. Klager vraagt zich af wat de bezwaren van het Openbaar Ministerie omtrent maatschappelijke onrust er toe doen als klager in
februari of mei 2011 al met een enkelband buiten kan komen. Wat betreft terugdringen recidive (TR) voert klager aan te hebben ingestemd met behandeling in het kader van TR in ruil voor strafvermindering. De rechtbank geeft aan dat recidive op
soortgelijke delicten laag wordt geschat en behandeling dan ook achterwege kan blijven. Het advies van TR is hiermee in strijd. Verder heeft klager zich aangemeld voor een penitentiair programma en zou daarvoor een intake gesprek hebben.
TR is positief over het verlenen van een enkelband, maar staat negatief tegenover het verlenen van verlof. De rapportage waarop de afwijzing is gebaseerd bevat veel onjuistheden.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het Openbaar Ministerie adviseert negatief gezien de maatschappelijke onrust en ongewenste confrontatie met de slachtoffers. TR adviseert op basis van de uitkomst van de RISc. Hierin wordt het recidiverisico hoog ingeschat. Klager is van mening niet
fout gehandeld te hebben en bagatelliseert zijn rol in de gepleegde delicten.
Klager zou geen spijt en schuldgevoel hebben. Klager blijft een gebrek aan inzicht in de eigen problematiek houden. De angst om hiermee geconfronteerd te worden en het gebrek aan motivatie maken dat klager weerstand blijft bieden tegen een behandeling.
Zolang er geen motivatie is voor start of vervolg van een behandeling blijft het recidive risico onverminderd hoog.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de Dordtse Poorten heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gelet op de adviezen van het Openbaar Ministerie en TR.
Blijkens het Advies Vrijheden van de inrichting zijn, gezien het hoge recidiverisico en de problematiek van klager, zowel de reclasseringswerker als de trajectbegeleider geen voorstander van onbegeleid verlof i.v.m. het recidiverisico. Zij zetten in op
een behandeling in het Dok. Hiervoor is klager aangemeld, maar hij verzet zich hiertegen, tengevolge waarvan geen aanmelding heeft plaatsgevonden.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Middelburg heeft, blijkens de stukken, aangegeven negatief te adviseren op basis van gevaar van maatschappelijke onrust en het gevaar voor confrontatie met de slachtoffers.
De politie Zeeland heeft geen bezwaar tegen verlofverlening.

Gelet op de verklaringen van klager dat de rechtbank zou hebben overwogen dat het recidiverisico laag werd ingeschat, terwijl de TR het recidiverisico als hoog inschat, heeft de beroepscommissie het betreffende vonnis van de rechtbank opgevraagd en op
12 januari 2011 ontvangen.
Hieruit blijkt dat klager is veroordeeld wegens het plegen van ontucht met iemand beneden de 16 jaar, het meermalen verleiden van een minderjarige tot ontucht en het bezit van kinderpornografie.
Verder overweegt de rechtbank dat klager de afgelopen vijf jaar voor dergelijke feiten niet in contact is geweest met politie en/of justitie. Blijkens de rapportage van de reclassering acht deze, gelet op de gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis
en
het feit dat klager wegens onderhavige delicten de meeste basisbehoeften en sociale contacten is kwijtgeraakt, een laaggemiddelde kans op recidive aanwezig. Verdachte heeft, aldus de reclassering, van onderhavige delicten geleerd en zal niet snel weer
seksueel contact met minderjarigen hebben. Door de persoonlijkheidsstoornis wordt een andere vorm van recidive zoals bedreiging wel aanwezig geacht. Om die reden acht de reclassering een toezicht met behandeling door een forensische polikliniek
geïndiceerd. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding voor het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf, nu de kans op recidive voor soortgelijke delicten door de deskundigen als laag wordt ingeschat. Een behandeling kan om die reden ook
achterwege blijven. De rechtbank vermeldt verder dat klager in aanmerking komt voor VI en de in dat kader mogelijke differentiatie in de tenuitvoerlegging van de straf.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens seksuele delicten met minderjarigen en het bezit van kinderpornografie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 augustus 2011. Aansluitend dient hij
eventueel 93 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Zwaarwegend voor de Staatssecretaris voor het weigeren van verlof is de recidivekans en de noodzaak van behandeling. Hoe zeer dit bij de voormelde seksuele delicten doorgaans ook een relevante factor is, hier tegenover staan de uitdrukkelijke
overwegingen van de rechtbank, die klager tot deze straf heeft veroordeeld.
Door het Openbaar Ministerie, dat 6 jaar gevangenisstraf had geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, is geen beroep ingesteld.
Voor wat betreft de behandeling overweegt de beroepscommissie, dat een aanzienlijk deel van de straf inmiddels is uitgezeten zonder dat met een behandeling, op vrijwillige basis, een begin is gemaakt. De rechtbank heeft van het verplicht stellen
hiervan
uitdrukkelijk afgezien.
Namens de Staatssecretaris zijn als gronden voor weigering van verlof nog de maatschappelijke onrust en de ongewenste confrontatie met slachtoffers genoemd. De officier van justitie baseert zijn negatief advies ook op deze gronden. Deze gronden zijn
echter niet nader onderbouwd en in het rechtbankvonnis zijn hiervoor ook geen specifieke aanwijzingen te vinden.

Onder deze omstandigheden en in dit stadium van de tenuitvoerlegging is de beroepscommissie van oordeel dat aan het oordeel van de rechtbank en hieraan ten grondslag liggende overwegingen doorslaggevende betekenis moet worden toegekend en dat de
beslissing van de Staatssecretaris om klagers verlofaanvraag te weigeren niet op goede gronden rust. Zij zal het beroep gegrond verklaren en de Staatssecretaris opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de
beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris,
op 8 februari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven