Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3705/GB, 31 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:31-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/3705/GB

Betreft: [klager] datum: 31 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D. van den Broek, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 november 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) (een zogenaamd stapeltraject) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 1 maart 2005 gedetineerd. Hij verblijft in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie De Kruisberg te Doetinchem.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Op 27 oktober 2010 is er bij het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.) van de gevangenis van de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel een fax ontvangen vanuit het ressortsparket ’s-Gravenhage met een bijlage betreffende Koninklijke
Besluiten met betrekking tot de omzetting van 120 dagen gevangenisstraf naar werkstraf. Klager stelt derhalve gelijk te hebben en in aanmerking te kunnen komen voor overplaatsing naar een z.b.b.i. met p.p. Naar aanleiding van dat besluit heeft het
b.s.d. een nieuwe berekening gemaakt van klagers detentiefaseringsdata. Op 5 november 2010 heeft de bevolkingsadministratie de foute berekening gecorrigeerd en 120 dagen van zijn totale gevangenisstraf afgetrokken en zijn einddatum vastgesteld op 16
mei
2010. Na de gecorrigeerde berekening zou klager op 15 november 2010 in aanmerking komen voor overplaatsing naar een z.b.b.i. met p.p. Volgens de nieuwe berekening van de bevolkingsadministratie komt klager op 23 november 2010 in aanmerking voor een
b.b.i. en pas op 19 april 2011 voor een z.b.b.i. met p.p. De bevolkingsadministratie heeft klager op 5 november 2010 een nieuwe registratiekaart gestuurd met de mededeling dat klagers einddatum op 16 mei 2012 valt en wanneer hij het er niet mee eens
is,
hij dan contact op moest nemen met zijn advocaat. De einddatum van klagers detentie was nu juist berekend, want volgens de berekening van 27 oktober 2010 was dat 25 juni 2012. Men wilde klager hier geen duidelijkheid over geven. Vervolgens heeft klager
een brief geschreven aan de plaatsvervangend vestigingsdirecteur. Op 16 november 2010 heeft klager hier antwoord op gekregen met de mededeling dat zijn einddatum vastgesteld was op 16 mei 2012 en als hij het er niet eens mee zou zijn, dan kon hij een
gesprek voeren met de eerste medewerker van de bevolkingsadministratie met wie klager dan ook in gesprek is gegaan. Op 30 november 2010 heeft klager een brief ontvangen van de eerste medewerker van de bevolkingsadministratie waarin als redenen worden
gegeven waarom klager niet in aanmerking komt voor z.b.b.i. met p.p.; dat er geen sprake is van twee straffen, dat hij voor zijn preventieve zaak onmiddellijk in vrijheid is gesteld, dat de berekening van detentiefasering gedaan wordt op basis van
vonnissen en dat er geen vonnis ligt waarop een berekening van detentiefasering gemaakt kan worden en dat de compensatie van eventueel “onterecht” vastzitten gedaan wordt door de rechter en niet gecompenseerd wordt in detentiefasering. Klager stelt dat
deze stellingen onjuist zijn. Klager heeft vanaf 1 maart 2005 tot en met 27 juli 2010 voor de preventieve zaak gezeten en daarna onafgebroken vanaf 27 juli 2010 voor het oude vonnis. Voor zijn preventieve zaak is hij niet onmiddellijk in vrijheid
gesteld, maar de raadkamer heeft zijn voorlopige hechtenis per 27 juli 2010 opgeheven omdat klager de door het hof opgelegde gevangenisstraf acht jaar en zes maanden (met aftrek 5% strafvermindering i.v.m. overschreden termijn in de cassatiefase)
volledig heeft uitgezeten. Weliswaar heeft de Hoge Raad op 29 juni 2010 het arrest van het Hof vernietigd, maar daarna op 27 juli 2010 heeft de raadkamer van het Hof een nieuwe uitspraak gedaan en zijn voorlopige hechtenis opgeheven omdat hij de door
het Hof opgelegde straf heeft uitgezeten en die uitspraak nog van kracht is. Klagers einddatum is nu vastgesteld op 16 mei 2012 en net zoals alle langgestrafte gedetineerden komt klager in de laatste achttien maanden voor z.b.b.i. met p.p. in
aanmerking. Er staan verder geen belemmeringen in de weg. Volgens het b.s.d. hebben de politie en de Officier van Justitie positief advies gegeven. Klager verzoekt hem een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Voor een stapeltraject is ook een advies van de reclassering nodig over de invulling van een p.p. Dat advies is niet aanwezig. Een selectie voor een b.b.i. was gezien de faseringsdata mogelijk. Op 23 juli 2010 heeft de raadkamer van het Gerechtshof te
’s- Gravenhage het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven voor het parketnummer [nr 1]. Vanaf dat moment is de insluittitel waarvoor klager thans in detentie verblijft, parketnummer [nr 2], een vrijheidsstraf van 1460 dagen. De faseringsdata worden
dan berekend vanaf 23 juli 2010 over 1460 dagen. Door de opheffing van de preventieve hechtenis in parketnummer [nr 1] vervalt de veroordeling in tweede aanleg in de faseringsberekening. Gezien de faseringsdata kon de selectiefunctionaris niet anders
dan klager selecteren voor een b.b.i., waarbij hij opmerkt dat hij voor de opheffing van de preventieve hechtenis, het niet onherroepelijke vonnis van parketnummer [nr 1] wel meegerekend had in de berekening voor de faseringsdata.

4. De beoordeling
4.1. In deze zaak speelt het volgende. Klager heeft van 1 maart 2005 tot en met 23 juli 2010 in preventieve hechtenis verbleven voor de zaak met het parketnummer [nr 1]. In die zaak is klager in hoger beroep tot vrijheidsstraf veroordeeld. De Hoge
Raad heeft het arrest van het Hof te ’s-Gravenhage vernietigd en de zaak teruggewezen. Die zaak zal op terechtzitting van 10 maart 2011 van het Hof ’s-Gravenhage worden behandeld. De voorlopige hechtenis in die zaak is door de raadkamer van het
Gerechtshof ’s-Gravenhage geschorst met ingang van 23 juli 2010. Klager verblijft sinds 23 juli 2010 in detentie voor de tenuitvoerlegging van de straf in de zaak met het parketnummer [nr 2]. Ter zake van de laatste vier maanden van deze detentie zal
klager in de gelegenheid worden gesteld een taakstraf te verrichten met het oog op gratieverlening.

4.2. Op grond van artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, komen voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico
vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan, geen veroordelingen tot betaling van een geldboete of geldbedrag van meer dan € 226,= hebben openstaan, een
strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.3. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 2000,176) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator
bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof,
strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de
persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.4. In deze zaak speelt de vraag naar de berekening van de fictieve einddatum van de detentie van klager. Volgens de selectiefunctionaris, die daarbij uitgaat enkel van de straf zoals die sinds 23 juli 2010 wordt tenuitvoergelegd, valt die datum op
of omstreeks 19 december 2012. Klager stelt dat voor de berekening van de data voor de detentiefasering ook de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd in de zaak met parketnummer [nr 1] moet worden meegeteld.

De beroepscommissie is van oordeel dat in een zaak als de onderhavige voor de berekening van de data voor de detentiefasering niet alleen moet worden uitgegaan van de straf zoals die sinds 23 juli 2010 wordt tenuitvoergelegd maar ook van de daarvoor in
het kader van een andere zaak geëxecuteerde voorlopige hechtenis. Indien uitsluitend die voorlopige hechtenis ten uitvoer was gelegd, was ter zake van die detentie fasering en daarmee plaatsing in een z.b.b.i. mogelijk geweest. Niet valt in te zien
waarom het feit dat aansluitend aan die detentie een onherroepelijke straf wordt tenuitvoergelegd, dat anders zou maken. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te
nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij
kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema,
voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 31 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven