Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2188/GA, 18 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2188/GA

betreft: [klager] datum: 18 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.P.J. van Riel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 juli 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Westlinge te Heerhugowaard

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman, mr. B.P.J. van Riel, en de directeur van de locatie Westlinge zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 3 december 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, te worden gehoord. Hoewel klager, die
zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De raadsman van klager is ook niet ter zitting verschenen. De directeur van de locatie Westlinge heeft schriftelijk laten weten niet ter
zitting
te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde - betreft:
a. het te laat ontvangen van een poststuk zonder dat is aangegeven wat de reden van vertraging is;
b. het alsnog weigeren van incidenteel verlof
c. een ordemaatregel van zeven dagen afzondering in een afzonderingscel.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Een poststuk heeft klager na vijf dagen bereikt. Weliswaar kan niet gesproken worden van een onredelijk lange termijn, onvoldoende is
aangegeven wat de reden voor de vertraging is geweest.
De beslissing miskent het belang waarvoor aanvankelijk incidenteel verlof was toegekend, alsmede de inbreuk die dit op de persoonlijke levenssfeer heeft veroorzaakt. De omstandigheid dat er familieleden bij het rouwcentrum stonden te wachten en een zus
van klager naar de inrichting telefoneert, kan klager niet worden verweten. Een andere reactie hierop had ook mogelijk geweest, bijvoorbeeld door het kenbaar maken dat klager slechts alleen en dus zonder familie en/of vrienden bij en in het rouwcentrum
aanwezig mag zijn om afscheid te nemen van zijn overleden broer. Men had klager alsnog in de gelegenheid moeten stellen naar het rouwcentrum te gaan.
Klager ontkent belangstelling te hebben getoond voor het hekwerk en overige beveiligingsmiddelen. De beslissing tot het opleggen van een ordemaatregel wordt onvoldoende gedragen door feiten.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Klagers verzoek om verlof is op 4 maart 2010 in het Multi Disciplinair Overleg (MDO) besproken en één week aangehouden vanwege
informatie
van het Openbaar Ministerie. Op 11 maart 2010 is het verzoek andermaal behandeld in het MDO en is negatief geadviseerd. De inrichting heeft het negatieve advies van het Openbaar Ministerie overgenomen. De beslissing is op 16 maart 2010 aan klager
meegedeeld.
Klager is in een afzonderingscel geplaatst omdat hij erg veel interesse toonde voor het hekwerk en de overige beveiligingsmiddelen van de inrichting. Een dag eerder is een extra beveiligd transport van klager om veiligheidsredenen plotseling niet
doorgegaan. De zus van klager heeft enkele keren de inrichting gebeld met meer dan normale belangstelling of klager al onderweg was. Om bovenstaande redenen is het vermoeden gerezen dat klager zich aan zijn detentie probeert te onttrekken.

3. De beoordeling
a.
De beroepscommissie is van oordeel dat de beklagrechter op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Klager is niet getroffen in enig belang doordat hij de beslissing van 11 maart 2010 van de directeur op 16 maart 2010 heeft
ontvangen.
Klager heeft tijdig beklag ingediend. Overigens zal gelet op artikel 61, vijfde lid, van de Pbw moeten worden uitgegaan van de datum waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waartegen hij beklag wil indienen. Dit moment hoeft niet
samen te vallen met de datum van de beslissing zelf. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

b.
Doordat in strijd met de geldende veiligheidsvoorschriften familie aanwezig was in het rouwcentrum, heeft de directeur in redelijkheid alsnog kunnen besluiten het incidenteel verlof te weigeren. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

c.
De beklagrechter heeft op goede gronden en met juistheid op dit onderdeel van het beklag beslist. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 18 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven