Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2054/GA, 17 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:17-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2054/GA

betreft: [klager] datum: 17 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 juli 2010 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Grave in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw mr. A.M.S. Moeniralam om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. de behandeling van klager door het personeel en b. de weigering van een personeelslid op 20 april 2010 om aan klager een envelop uit te reiken.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De klachten betreffen niet alleen de onheuse bejegening door het personeel, maar ook de wijze waarop op directieniveau, nadat klager zich daarover meerdere keren had beklaagd, daarmee is omgegaan. Er is niets ondernomen. Het niet optreden door de
directie is een nalaten, hetgeen ook als beslissing moet worden gezien.
Gesteld is dat de directeur staat voor een humane bejegening van gedetineerden met inachtneming van nationale en internationale regelgeving. Dit impliceert dat de directeur erop toeziet dat er correct wordt gehandeld door personeel en in zoverre kan
het
handelen van het personeel worden gezien als een afgeleide van de directeur.
Gesteld is dat niet duidelijk zou zijn welk personeelslid het betreft, terwijl klager de naam van de betreffende persoon heeft genoemd: S. Helaas is de naam niet opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. Voorts was personeelslid M. getuige van de
treiterij voor wat betreft de weigering van de envelop en heeft klager uiteindelijk een envelop van T. gekregen.
Klager heeft meermalen geklaagd over de ‘speciale behandeling’ die hij kreeg van S. en K. Hij werd, nadat hij al een keer gevisiteerd was na het luchten, nog een keer gevisiteerd. Bij geen van de andere gedetineerden werd dat gedaan. Om de haverklap
was
er in zijn cel een grondige inspectie. Pas na drie maanden zei het afdelingshoofd dat hij er iets aan zou doen en is klager overgeplaatst.
Van het personeel op de nieuwe afdeling kreeg klager te horen dat zij hem anders vonden dan bleek uit de beschrijving die het personeel van de vorige afdeling had gegeven. Het personeel van de nieuwe afdeling heeft zich laatdunkend uitgelaten over de
gedragingen van het personeel van de oude afdeling.
Verzoeken om inzage in verslagen over het gedrag van klager zijn geweigerd. Verzocht wordt aan de beroepscommissie om deze stukken op te vragen, omdat daarmee de stellingen van klager kunnen worden bewezen en de gedragsrapportages van de afdelingen met
elkaar kunnen worden vergeleken. Tevens wordt verzocht om het inrichtingsdossier op te vragen en bij de behandeling van dit beroep te betrekken.
Klager ontkent ten stelligste dat hij narrig was en/of opstandig gedrag vertoonde. Omdat hij zich niet liet provoceren, werd er van alles gedaan om hem te treiteren. Hij was een voorbeeldige gedetineerde en blijkbaar triggert dat het personeel.
Het feit dat men zich niet kan herinneren dat het voorval met de envelop heeft plaatsgevonden, kan niet dienen tot bewijs.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts is het volgende toegevoegd.
Uit de klacht kan niet duidelijk worden opgemaakt welk personeelslid geweigerd heeft om een envelop uit te reiken. De klacht betreft bejegening door een personeelslid en geen beslissingen van of namens de directeur. Uit onderzoek is niet gebleken dat
een p.i.w.’er geweigerd heeft aan klager een envelop uit te reiken.
Klager geeft ook in zijn beroepschrift niet aan wanneer hij is gediscrimineerd, welke uitspraken zijn gedaan en door wie. De klacht is hiermee onvoldoende onderbouwd. Voorts betreft de klacht geen beslissing door of namens de directeur, maar het
eventueel feitelijk handelen van personeel.
Uit onderzoek is gebleken dat klager zich opstandig begon te gedragen ten opzichte van het personeel en de andere gedetineerden. Hij is hierop aangesproken door het personeel. Klager wordt niet anders behandeld dan andere gedetineerden.
Verzocht wordt om klager niet-ontvankelijk in de klachten te verklaren dan wel de klachten ongegrond te verklaren.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klagers raadsvrouw om aanvullende stukken op te vragen af nu niet valt in te zien dat toevoeging van stukken aan het dossier van betekenis is voor
de te nemen beslissing.

Hetgeen in beroep ten aanzien van onderdeel a. is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve op dit
punt
ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie dat een (vermeende) weigering van een personeelslid om een envelop aan klager uit te reiken, kan worden aangemerkt als een beklagwaardige beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van
de
Pbw en zij zal derhalve op dit punt de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvangen in het beklag. Uit de stukken is echter niet gebleken dat daadwerkelijk is geweigerd om een envelop aan klager uit te reiken. De
beroepscommissie zal het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het onder a. genoemde beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Ten aanzien van het onder b. genoemde beklag vernietigt de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart het beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 17 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven