Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2119/TA, 29 december 2011, beroep
Uitspraakdatum:29-12-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2119/TA

betreft: [klager] datum: 29 december 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.P. Holthuis, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 juli 2010 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. F.P. Holthuis om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 21 april 2010 tot intrekking van klagers onbegeleide verloven met uitzondering van het onbegeleide verlof naar zijn werk.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager dient wel in zijn klacht te worden ontvangen. Tot op heden is het bepaalde in artikel 56, tweede lid, onder a, Bvt onjuist dan wel te beperkt geïnterpreteerd. Dit artikel verwijst specifiek naar het derde lid van artikel 50 Bvt, dat op alle
vormen van verlof ziet. De beperking dat het verlof op het moment van intrekken een aangesloten periode van meer dan een week moet hebben geduurd, wordt pas daarna geformuleerd. Niet wordt met zoveel woorden gesteld dat die duur alleen zou slaan op
verblijf buiten de inrichting. Een verlofmachtiging wordt altijd voor een bepaalde aaneengesloten periode afgegeven en ook het verlofplan ziet altijd op een bepaalde aaneengesloten periode.
Indien anders wordt geoordeeld, dient klager in zijn klacht te worden ontvangen op grond van artikel 56, eerste lid, onder e, Bvt. Volgens de heersende leer is er geen recht op verlof, maar het intrekken van verlof kan onder omstandigheden wel degelijk
onrechtmatig zijn. Als een bepaalde handeling als onrechtmatig is aan te

merken, dan is sprake van een inbreuk op een recht.
De klacht dient verder gegrond te worden verklaard. Klager heeft zich dan wel niet aan de afspraken gehouden, maar heeft daarmee op geen enkele wijze gevaar veroorzaakt, terwijl de inrichting bang was dat klager zou destabiliseren als hij een
prostituee
zou bezoeken. De inrichting had er rekening mee moeten houden dat klager tijdens het verlof prima is omgegaan met zijn bezoeken aan prostituees en er geen wijziging in zijn gedrag is opgetreden. Aan klager dient een tegemoetkoming te worden toegekend.
Het is jammer dat het beroep schriftelijk wordt behandeld, daar ter zitting een inhoudelijke discussie gevoerd had kunnen worden. De wetsbepalingen zijn voor verschillende uitleg vatbaar. De huidige beperkte uitleg doet geen recht aan de belangen van
de
terbeschikkinggestelde.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep verwezen naar het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt, alsmede naar de reactie van de inrichting op klagers schorsingsverzoek. In aanvulling daarop is aangegeven dat het hoofd van de inrichting
het niet eens is met de stelling van klagers raadsman dat artikel 56, tweede lid, onder a, Bvt te beperkt wordt uitgelegd. Verwezen wordt naar de Memorie van toelichting op artikel 50 Bvt. Verder is het hoofd van de inrichting het niet eens met klagers
stelling dat hij op grond van artikel 56, eerste lid, onder e, Bvt in zijn klacht ontvangen had moeten worden. Volgens vaste jurisprudentie bestaat geen recht op verlof. Geen rechten kunnen worden ontleend aan het feit dat klager al lange tijd
onbegeleid verlof genoot, zeker niet nu het verlof op grond van individuele omstandigheden van klager tijdelijk is opgeschort.

3. De beoordeling
Voor zover klager en zijn raadsman ter zitting gehoord willen worden, overweegt de beroepscommissie daartoe geen aanleiding te zien, nu zij zich op grond van de stukken voldoende voorgelicht acht om het beroep te behandelen.

Vast staat dat klager ten tijde van de intrekking van zijn verlof zogenoemd kortdurend onbegeleid verlof (geen transmuraal verlof) had en dat dit verlof is ingetrokken wegens het niet naleven van daaraan gestelde voorwaarden.

Krachtens artikel 56, tweede lid, onder a, Bvt kan alleen worden geklaagd over intrekking van verlof dat ten tijde van de intrekking een aaneengesloten periode van meer dan een week heeft geduurd, op grond van individuele omstandigheden van de
betreffende verpleegde als bedoeld in artikel 50, derde lid, Bvt.

De wetgever heeft blijkens de Memorie van toelichting op artikel 50 en 51 Bvt geen rechtsmiddel willen openstellen tegen de intrekking van kortdurende verloven: “Het verlof biedt een toetsingsmogelijkheid van gedragsverandering en een mogelijkheid om
met andere of nieuwe leef- en woonsituaties te experimenteren, waardoor de staf van de inrichting en de TBS-gestelde inzicht krijgen in de mogelijkheden en beperkingen. Een te sterke juridisering van het verlofbeleid kan schadelijk zijn voor het
verplegingsproces. Het openstellen van beroep tegen de intrekking van verloven, die op het moment van intrekking slechts kort, variërend van enkele uren tot enkele dagen, hebben geduurd, zal een remmend effect op de verlofverlening hebben.”.

Volgens vaste jurisprudentie bestaat er geen recht op verlof en is het telkens aan het hoofd van de inrichting om te bepalen of het verantwoord is of een verpleegde, voor wie een machtiging voor verlofverlening is afgegeven, op een bepaald moment
daadwerkelijk verlof wordt verleend, waarbij telkens wordt bezien of de betreffende verpleegde aan de voorwaarden voor verlofverlening voldoet.
Geen beklag staat open tegen het niet verlenen van op zichzelf door het ministerie toegestaan begeleid verlof vanuit de inschatting van het hoofd van de inrichting dat dit op de verpleegde betreffende gronden niet verantwoord wordt geacht.

In het licht van het vorenstaande kan klager niet worden gevolgd in zijn stellingen dat artikel 56, tweede lid, onder a, Bvt in de jurisprudentie tot op heden onjuist of te beperkt wordt uitgelegd dan wel dat hij op grond van artikel 56, eerste lid,
onder e, Bvt in zijn klacht zou moeten worden ontvangen.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.

Het beroep zal daarhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 29 december 2010

secretaris voorzitter

Naar boven