Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2918/SGA, 11 oktober 2010, schorsing
Uitspraakdatum:11-10-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/2918/SGA

Betreft: [klager] datum: 11 oktober 2010

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. drs. F.W. Verbaas, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Detentiecentrum Noord-Holland, locatie Zaandam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 6 september 2010, inhoudende de ontzegging van de toegang tot de inrichting
voor een met name genoemde bezoekster voor de duur van twaalf maanden, ingaande op 6 september 2010 en eindigend op 6 september 2011, wegens betrokkenheid van die bezoekster bij meerdere acties / demonstraties ten aanzien van het detentiecentrum.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 10 september 2010 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 11 oktober 2010.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker niet mag in te zien waarom de bezoekster de toegang tot het detentiecentrum wordt ontzegd. Weliswaar is die bezoekster activiste, maar zij wilde bezoeker, die zij kent, slechts bezoeken. Zij is niet van zins
om verzoeker in de problemen te brengen. Aan de bezoekster is op 4 september 2010 de toegang tot de inrichting ontzegd, terwijl de beslissing dateert van 6 september 2010. Die beslissing is daarom niet onverwijld aan verzoeker medegedeeld. Volgens de
regeling toelating en weigering bezoek en beperking telefooncontacten penitentiaire inrichtingen mag een beslissing tot weigering van bezoek voor de duur van 12 maanden slechts in drie gevallen worden opgelegd. Die gevallen zijn: a. als een
gedetineerde
wordt verdacht van een terroristisch misdrijf; b. een gedetineerde al dan niet onherroepelijk is veroordeeld voor het begaan van een terroristisch misdrijf; of c. als er sprake is van een gedetineerde waarbij de bescherming van de slachtoffers van of
anderszins betrokkenen bij misdrijven een weigering voor een zo lange termijn vergt. Geen van die gevallen doet zich hier voor. Daarnaast geldt nog dat een dergelijke weigering een ernstige inbreuk oplevert van het bepaalde in artikel 8 van het EVRM.

De directeur heeft onder meer het volgende naar voren gebracht. De betreffende bezoekster is diverse malen betrokken geweest bij acties tegen het detentiecentrum in Zaandam. De bezoekster mag gebruik maken van haar recht op vrijheid van meningsuiting.
Voor het beëindigen van de ongewenste acties diende meerdere malen de politie te worden ingeschakeld. De middelen waarvan die bezoekster zich bedient om haar mening kenbaar te maken, raken de rust, orde en veiligheid in de inrichting. Om die reden is
aan de bezoekster de toegang tot de inrichting ontzegd voor de duur van twaalf maanden. De organisatie kan en wil het risico niet lopen dat de bezoekster haar acties uitbreidt tot binnen de inrichting.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.

Op grond van het bepaalde in artikel 6 van de Regeling toelating en weigering bezoek en beperking telefooncontacten penitentiaire inrichtingen (Stcrt. 20 april 2006, nr. 77 / pag. 10) (hierna: de Regeling) is slechts in een drietal in dat artikel
vermelde gevallen een weigering van bezoek voor de duur van twaalf maanden worden opgelegd. In andere gevallen wordt aansluiting gezocht bij de eerdere (maximale) duur van dergelijke ontzeggingen, te weten drie maanden. Nu er geen sprake is van een van
de gevallen als bedoeld in artikel 6 van de Regeling, is de bestreden beslissing – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – genomen in strijd met een wettelijk voorschrift, voorzover de ontzegging van de toegang langer duurt dan drie maanden. Op
deze grond komt de bestreden beslissing voor schorsing in aanmerking voor zover daarin de ontzegging de duur van drie maanden te boven gaat.

Ten aanzien van het resterende deel van de bestreden beslissing geldt dat op zich aannemelijk is geworden dat de betreffende bezoekster buiten de inrichting actie heeft gevoerd tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de detentie van vreemdelingen in
de
inrichting. Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat zij dat ook in de inrichting heeft gedaan of voornemens is dat te doen. Nu de directeur kennelijk niet in contact is getreden met die bezoekster met de vraag of zij voornemens is binnen de
inrichting actie te voeren is – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – door de directeur onvoldoende zorgvuldig onderzocht of er sprake is van een noodzaak voor die weigering in het kader van de orde of veiligheid in de inrichting.
Dat maakt dat ook dit deel van de bestreden beslissing voor schorsing in aanmerking komt.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang.

Aldus gegeven door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 oktober 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven