Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2084/GA, 7 december 2010, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2084/GA

betreft: [klager] datum: 7 december 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. Arkesteijn, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 juli 2010 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager en zijn raadsvrouw hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 10 november 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam. De raadsvrouw en de directeur van de p.i.
Krimpen aan den IJssel hebben een schriftelijke toelichting gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager niet op de hoogte was gebracht van het transport om een zitting bij te wonen bij het Gerechtshof Den Haag, waardoor hij geen mogelijkheid heeft gehad de zitting bij te wonen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Het transport naar de rechtbank wordt georganiseerd. De advocaat noch de klager worden ervan op de hoogte gesteld of transport geregeld is, laat staan dat zij op de hoogte zouden worden gesteld van het tijdstip dat men opgehaald wordt. Als men zitting
heeft om 11.00 uur kan dit betekenen dat met om 10.30 uur wordt opgehaald, maar ook dat men om 07.00 uur wordt opgehaald. Ook al heeft een gedetineerde een brief ontvangen, dan nog weet een gedetineerde nooit wanneer het transport arriveert. Het is dan
ook altijd zo dat de gedetineerde door de inrichting op de hoogte wordt gesteld van het komende of gearriveerde transport. Klager is niet tijdig op de hoogte gebracht van het transport. Bij de beklagcommissie heeft klager een persoon genoemd die dat
kan
bevestigen. Het is onduidelijk of de directeur heeft onderzocht of klager daadwerkelijk op de hoogte is gebracht van het transport. Klager wilde zonder overleg met zijn advocaat geen afstandsverklaring tekenen toen het transport al weg was. Omdat
klager
niet verscheen bij de raadkamer van het Hof, is door de griffier van de raadkamer contact opgenomen met de p.i. Krimpen aan den IJssel. Gelet op de informatie van de p.i. heeft het Hof besloten om de zaak in afwezigheid van klager te behandelen.
Achteraf is getracht klager alsnog te bewegen de afstandsverklaring te ondertekenen.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Klager is in de ochtend, vóór het bezoekuur, geïnformeerd door het afdelingspersoneel over het feit dat hij op transport moest om zijn zitting bij te wonen. Het is gebruikelijk dat de gedetineerde en zijn advocaat door het Hof per brief geïnformeerd
worden over de zittingsdatum en het tijdstip van de zitting. Deze brieven worden niet geregistreerd, maar worden direct aan de gedetineerden verstrekt. De inrichting organiseert het transport niet. De rechtbank is daarvoor verantwoordelijk. Desondanks
is klager ook na het bezoekuur erop gewezen dat hij voor het bezoekuur op transport had moeten gaan. Klager koos ervoor om eerst contact op te nemen met zijn advocaat. Dit contact vond pas in de middag plaats, waardoor eventuele herstelmogelijkheden
niet meer mogelijk waren. Het informeren van een gedetineerde is niet een verplichting, maar een voorziening ten overvloede. Ook als zo een voorziening niet wordt gedaan, betekent dit niet dat de directie kan worden verweten dat een gedetineerde niet
naar zijn zitting is geweest. De verantwoordelijkheid ligt primair bij klager en diens advocaat. Zij worden immers geïnformeerd door het Hof over een te houden zitting. De inrichting verneemt alleen dat transport is aangevraagd.

3. De beoordeling
In deze zaak is de vraag aan de orde of het aan de directeur is toe te rekenen dat klager een zitting van de raadkamer van het Gerechtshof Den Haag niet heeft bijgewoond. De beroepscommissie overweegt als volgt.
Op grond van het onderzoek ter zitting is komen vast te staan dat klager en zijn raadsvrouw tijdig op de hoogte zijn gesteld van de datum en van het tijdstip van de zitting van de raadkamer van het Gerechtshof alsmede dat voor het transport van klager
naar het Gerechtshof was zorggedragen. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat aan klager vóór zijn bezoekmoment door afdelingspersoneel is meegedeeld dat hij op transport moest, maar dat klager tegenover het personeel heeft aangegeven van zijn
bezoekmoment gebruik te willen maken.
Het vorengaande houdt in dat het aan een beslissing van klager zelf te wijten is dat hij de zitting van de raadkamer van het Gerechtshof niet heeft bijgewoond. De beroepscommissie beantwoord bovenstaande vraag derhalve ontkennend. Het beroep zal dan
ook
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. P.A.M. Mevis, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 7 december 2010

secretaris voorzitter

Naar boven