Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1611/GA, 16 november 2010, beroep
Uitspraakdatum:16-11-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1611/GA

betreft: [klager] datum: 16 november 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. M. de Reus, namens,

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 juni 2010 van de beklagcommissie bij de locatie Noordsingel te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Noordsingel, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft schriftelijk laten weten dat hij en klager niet ter zitting zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan gemeenschappelijke activiteiten voor de duur van veertien dagen, in verband met klagers psychische gesteldheid;
b. de verlenging van de onder a vermelde ordemaatregel met veertien dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Volgens klager voldoet de beslissing tot oplegging van de onderhavige ordemaatregel niet aan de formele vereisten die daaraan dienen te worden gesteld. Uit de mededeling van die ordemaatregel blijkt niet dat klager is gehoord vooraleer de ordemaatregel
werd opgelegd terwijl voorts uit de beslissing niet blijkt dat deze is genomen door een daartoe bevoegde functionaris, te weten de directeur of zijn vervanger. Nu de beklagcommissie aan deze (formele) fouten geen conclusie heeft verbonden, dient het
beroep gegrond te worden verklaard en aan klager alsnog een tegemoetkoming te worden toegekend.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur kan zich verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie. Er was voor de directeur voldoende aanleiding om de betreffende maatregel op te leggen. De directeur heeft de verlengingsbeslissing zelf genomen. Klagers raadsman heeft vanaf het
eerste begin voornamelijk technisch-juridische verweren gevoerd. Volgens de directeur zou de beroepscommissie klager niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn beroep. Er is op 10 juni 2010 een pro-forma beroepschrift ingediend. Vervolgens heeft de
raadsman één maand de tijd genomen om het beroep te onderbouwen met gronden. Volgens de directeur is daarmee niet voldaan aan de eis van artikel 69 van de Pbw. De beroepscommissie heeft eerder, in haar uitspraak van 19 augustus 2004 (met kenmerk
04/0834/GA) aangegeven dat het beroepschrift tijdig en van gronden voorzien moet worden ingediend. Daarvan is hier volgens de directeur geen sprake. In de mededeling van de verlenging van de ordemaatregel staat inderdaad niet vermeld dat klager is
gehoord. Klager is echter door de directeur gehoord. Het betreft hierbij een standaardprocedure. In dergelijke gevallen hoort de directeur altijd. De beslissing zou voorts niet door de directeur zijn opgelegd volgens klagers raadsman. Dit punt is bij
de
beklagcommissie aan de orde geweest en duidelijk zou moeten zijn dat die beslissing is genomen door de directeur. In de inrichting werd toen de administratieve afwikkeling van dergelijke beslissingen vervolgens gedaan door een afdelingshoofd. Daarbij
ondertekent dat afdelingshoofd voor de directeur. Het betrof een aan het afdelingshoofd gedelegeerde bevoegdheid. Inmiddels gebeurt dit niet meer en is de procedure aangepast. Klager heeft overigens slechts korte tijd in een individueel regime
verbleven, dat gebeurde op basis van de onderhavige maatregel.

3. De beoordeling
De directeur heeft aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de gronden voor het beroep pas op een later moment zijn ingediend. De beroepscommissie acht het beroep tijdig ingediend. De omstandigheid dat pas op een later moment
de nadere gronden voor dat beroep zijn ingediend, is in dit geval geen reden om klager niet te ontvangen in zijn beroep. Dit verweer van de directeur wordt daarom verworpen.

Namens klager is naar voren gebracht dat uit de mededeling van de oplegging van de ordemaatregel en van de verlengingsmaatregel niet blijkt dat klager zou zijn gehoord alvorens die beslissingen zijn genomen. Daarnaast zou daaruit niet blijken dat deze
beslissingen zijn genomen door de directeur of diens vervanger. Op zich zijn deze stellingen juist. Uit hetgeen ter zitting door de directeur naar voren is gebracht, wordt evenwel voldoende aannemelijk dat klager door de directeur is gehoord alvorens
tot oplegging van de bestreden ordemaatregel en de verlenging daarvan is overgegaan. Ook heeft de directeur voldoende toegelicht dat die beslissingen zijn genomen door een daartoe bevoegde directeur. Nu voorts voldoende aannemelijk is geworden dat er
aanleiding en noodzaak bestond voor de oplegging en de verlenging van de betreffende ordemaatregel, zijn de bestreden beslissingen van de directeur niet in strijd met de wet genomen terwijl die beslissingen daarnaast, bij afweging van alle in
aanmerking
komende belangen, ook niet onredelijk of onbillijk moeten worden geacht. Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan daarom niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagcommissie. Het beroep van klager zal daarom ongegrond worden verklaard en de
uitspraak van de beklagcommissie zal, met aanvulling van de gronden, worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 november 2010

secretaris voorzitter

Naar boven