Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3674/GA, 6 april 2010, beroep
Uitspraakdatum:06-04-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/3674/GA

betreft: [klager] datum: 6 april 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 december 2009 van de beklagcommissie bij de locatie De Kruisberg Doetinchem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 maart 2010, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad, zijn gehoord klager en zijn raadsman mr. M.F.E. Sprenkels.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
a. de controle van dossierstukken;
b. de vermissing van dossierstukken.

De beklagcommissie heeft het beklag op beide onderdelen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op 27 oktober 2009 is klager, voorafgaande aan zijn transport naar de rechtbank, gecontroleerd op bezit van contrabande. Bij de badafdeling is klagers dossier ten behoeve van de rechtszitting ingenomen en buiten zijn aanwezigheid gecontroleerd. De
stukken zaten in een grote enveloppe, waarop was geschreven van ‘advocaat aan cliënt’. Het was dus duidelijk te zien dat het advocatenpost betrof. Klager heeft pas op de rechtbank zijn dossier teruggekregen. Klagers huurcontract en de stukken van de
Kamer van Koophandel waren verdwenen. De parketwachter heeft gefaxt naar de inrichting met verzoek om de ontbrekende stukken naar de rechtbank te faxen. Klager was daarbij aanwezig. De inrichting ontkent dat een dergelijk verzoek is binnengekomen.
Controle van de stukken in bijzijn van een gedetineerde voorkomt ook dat stukken zoekraken. Later heeft een p.i.w.-er deze stukken weer op klagers cel gelegd.
In een eerdere uitspraak heeft de beroepscommissie geoordeeld dat controle van geprivilegieerde post altijd in het bijzijn van de gedetineerde dient te geschieden.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a.:
Klager heeft op 27 oktober 2009 een zitting van de rechtbank bijgewoond. Vast staat dat de dossierstukken die klager voor die zitting wilde meenemen bij de badafdeling zijn gecontroleerd op de aanwezigheid van contrabande. Voorts is onweersproken dat
een groot aantal stukken afkomstig was van klagers raadsman.
Post afkomstig van of gericht aan de raadsman is post als bedoeld in de artikelen 36, tweede lid en artikel 37 van de Pbw (zogenaamde “geprivilegieerde post”). Ten aanzien van dergelijke poststukken geldt dat onderzoek daarvan op de aanwezigheid van
bijgesloten voorwerpen (contrabande) is toegestaan, maar enkel in het bijzijn van de gedetineerde. Die bepaling geldt niet alleen in de gevallen waarin de geprivilegieerde post de inrichting binnenkomt, maar ook bij alle volgende controles van die
geprivilegieerde post.
Op 27 oktober 2009 zijn klagers dossierstukken op contrabande gecontroleerd en dit is geschied buiten aanwezigheid van klager. Gelet daarop dient het beklag, wegens strijd met het bepaalde in artikel 36, tweede lid, van de Pbw, alsnog gegrond te worden
verklaard.

Nu niet aannemelijk is geworden dat die controle verder is gegaan dan controle op contrabande, acht de beroepscommissie de enkele gegrondverklaring in dit geval een voldoende tegemoetkoming en zal er geen financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Ten aanzien van onderdeel b.:
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep ten aanzien van onderdeel b. zal derhalve ongegrond worden verklaard.

In haar brief van 12 februari 2010 heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur bericht dat zij door het continue klagen door klager over allerlei zaken, zonder met het personeel in gesprek te gaan, niet bereid is om bij de beroepszaken van klager
aanwezig te zijn. De beroepscommissie merkt op dit niet te kunnen begrijpen en te betreuren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 6 april 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven