Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/0666/GA, 16 juli 2009, beroep
Uitspraakdatum:16-07-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/666/GA

betreft: [klager] datum: 16 juli 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het Detentiecentrum Noord-Holland, locatie Zaandam,

gericht tegen een uitspraak van 11 maart 2009 van de beklagcommissie bij voormeld detentiecentrum, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 mei 2009, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is gehoord [...], afdelingshoofd in het Detentiecentrum Noord-Holland, locatie Zaandam.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel met het oog op de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag gedeeltelijk gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er was een vechtpartij waarbij klager heeft bemiddeld. Toen de vechtende gedetineerden uit elkaar waren gehaald en de situatie onder controle was, heeft klager zonder enige reden één van hen nagetrapt. Die persoon kon zich niet verdedigen omdat hij
werd
vastgehouden. Daarom is aan klager een hogere straf opgelegd dan aan de andere bij de vechtpartij betrokken gedetineerden.
De disciplinaire straf is opgelegd door het afdelingshoofd. Hij is daartoe bevoegd middels een verklaring van de Staatssecretaris van Justitie.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Uit de stukken volgt dat de disciplinaire straf is opgelegd door een afdelingshoofd.
Artikel 5, vierde lid, van de Pbw bepaalt – voor zover voor de beoordeling van het beroep van belang – “dat aan de directeur is voorbehouden de beslissing omtrent: (...) h. de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 51, en de toepassing
van de artikelen 52, eerste en tweede lid, en 53, derde en vierde lid.” De beroepscommissie heeft eerder, te weten in (onder meer) haar uitspraak met kenmerk 08/2175/GA (van 25 februari 2009) overwogen: “Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is
gebleken dat de disciplinaire straf is opgelegd door het afdelingshoofd [...], die bij ministeriële beschikking van 24 april 2008 is aangewezen als plaatsvervanger van de directeur als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Pbw. Dit betreft een
aantal
met name genoemde bevoegdheden, waaronder de oplegging van een disciplinaire straf. Dit betekent dat de meest voorkomende bevoegdheden, namelijk de oplegging van een disciplinaire straf en het nemen van ordemaatregelen, worden overgedragen aan een
afdelingshoofd. De beroepscommissie is van oordeel dat een beperkte aanwijzing van een afdelingshoofd als plaatsvervangend directeur met uitsluitend de bedoeling het opleggen van een disciplinaire straf en het nemen van bepaalde ordemaatregelen
mogelijk
te maken niet strookt met de bedoeling van de wet, meer in het bijzonder de artikelen 3 en 5 van de Pbw en de Memorie van toelichting op de Pbw. Nu een deugdelijke grondslag aan de disciplinaire straf is komen te ontvallen, moet de opgelegde straf
nietig worden verklaard.”
Een en ander leidt ertoe dat de onderhavige disciplinaire straf is opgelegd in strijd met een wettelijk voorschrift en om die reden nietig is. Waar de directeur tegen de uitspraak van de beklagcommissie van 11 maart 2009 beroep heeft ingesteld, komt de
beroepscommissie niet aan een verdere beoordeling toe. Zij zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, dr. H.K. Fernandes Mendes en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 16 juli 2009

secretaris voorzitter

Naar boven