Onderwerp: Bezoek-historie

De situatie in Syrië: Rechtmatigheid van steunen van rebellen en Non-Lethal-Assistance.

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

De situatie in Syrië:  Rechtmatigheid van steunen van rebellen en Non-Lethal-Assistance

Door Luitenant ter zee der tweede klasse oudste categorie (logieke dienst) mr. F.J. Marchal1

 

1. Introductie

[“It seems to me the West is more confident in al-Qaida than me.”]

President Bashar al-Assad, interview met der Spiegel, oktober 2013

De afgelopen jaren stonden in het teken van het conflict in Syrië en de bestrijding van Islamitische Staat (IS) door een brede internationale coalitie. De aanslagen in Parijs in november van 2015  leidden tot een momentum, waarin landen zich expliciet uitspraken tegen IS en ook het ondernemen van militaire actie in Syrië als serieuze optie op tafel kwam, waar dat eerder bij sommige landen nog niet het geval was2. Minister-president Mark Rutte deed in een publieke toespraak zelfs de uitspraak dat Nederland ‘in oorlog’ is met IS3, hetgeen nogal wat stof deed opwaaien door de juridische connotatie die met die term gepaard gaat. Ook Rusland ging zich nog nadrukkelijker mengen in het conflict aan de zijde van het regime en ondernam militaire operaties in Syrië, waardoor het regime van Assad orde op zaken kon stellen4.

Inmiddels zijn meerdere landen in meer of mindere mate betrokken bij het conflict in Syrië, waaronder Nederland5, maar de meeste hiervan wagen zich er nog niet aan om zelf grondtroepen naar het gebied te sturen. In plaats daarvan werden er wel een aantal lokale oppositie-/rebellengroepen van wapens, goederen of andere hulp voorzien. In Syrië spelen zich vandaag de dag meerdere niet-internationale gewapende conflicten simultaan af, waarbij de inmenging van derde staten dus ook in de juiste context geplaatst moet worden6. Nederlandse activiteiten in Syrië komen voornamelijk voort uit een spill over uit de steunverlening aan Irak, waar de Nederlandse militaire inzet zich concentreert. Nederland heeft naast de inzet van het luchtwapen ook een trainingsprogramma opgezet in Irak met de Peshmerga troepen, doorgewinterde Koerdische strijders, die IS aan het front op hun beurt een slag kunnen toebrengen7.

Hoewel een levendige discussie bestaat over de rechtsbasis voor militair interveniëren tegen IS in Syrië8, zijn bepaalde landen daarnaast al een aantal jaren bezig met het beïnvloeden van het conflict, door bepaalde niet-statelijke groepen te steunen, bijvoorbeeld door hen te bewapenen. Deze manier van opereren lijkt een ‘handige’ oplossing, zodat er geen eigen grondtroepen het gebied ingestuurd hoeven te worden. Maar omdat er vraagtekens bestaan bij de intenties en loyaliteiten van de verschillende (rebellen)groepen, en of er wel controle over die wapens uitgevoerd kan worden9, is het interessant om te bezien of deze inmenging een juridische basis heeft en zo ja, welke dat is.

In dit artikel wordt eerst in algemene zin gekeken naar de vraag of het steunen of bewapenen van gewapende groeperingen in strijd is met het geweldsverbod van artikel 2 lid 4 van het VN Handvest en het gewoonterechtelijke interventieverbod. Via een beschouwing over de vraag of inmenging en wapenleveranties in Syrië rechtmatig (kunnen) zijn, wordt ingegaan op het verschil tussen militaire en humanitaire steun en of niet-letale steun daaronder geschaard kan worden. Uiteindelijk richt dit artikel zich op de vraag of het optreden van Nederland, dat geen wapens levert maar wel non lethal assistance (NLA) aan bepaalde oppositiegroepen in Syrië, volkenrechtelijk gerechtvaardigd is. Dit stuk zal echter niet in detail ingaan op de vraag of de inzet van Nederlandse F-16’s tegen IS in Syrië in overeenstemming is met het volkenrechtelijk recht op zelfverdediging.

2. Steunen van rebellen en interventieverbod

Jurisprudentie

Een belangrijke juridische vraag is of het steunen of bewapenen van oppositiegroepen in een vreemd land kan worden gezien als een militaire interventie, die in strijd is met het verbod op interstatelijk geweldgebruik, zoals neergelegd in het VN Handvest10. Deze vraag is al aan de orde geweest in 1986 toen het International Court of Justice (ICJ) de Nicaragua-zaak11 behandelde, naar aanleiding van de Amerikaanse steun aan de oppositiegroep de Contra’s. Het ICJ (hierna aangeduid als: ‘het hof’) maakte hier een onderscheid tussen het (slechts) financieren en het daadwerkelijk controleren en aansturen (‘providing arms and training’) van rebellen. Daarbij kwalificeert het eerste zich niet en het laatste zich wel als daadwerkelijk geweldgebruik in strijd met het geweldsverbod. Beide vormen van militaire steun overtreden echter al wel het gewoonterechtelijke non-interventieprincipe12. We kunnen in deze zaak ook duidelijke aanknopingspunten vinden voor het beantwoorden van de vraag of steun aan rebellen, gewapend dan wel non-letale steun, gerechtvaardigd kan worden.

Het hof in de Nicaragua-zaak sprak zich in paragraaf 228 van de Merits uitspraak uit over de relatie van de hulp van de VS aan de contra’s in relatie tot het verbod op interstatelijk geweldgebruik. Daarbij achtte het de steun aan de contra’s in strijd met dit verbod:  

[“In the view of the Court, while the arming and training of the contras can certainly be said to involve the threat or use of force against Nicaragua, this is not necessarily so in respect of all the assistance given by the United States Government. In particular, the Court considers that the mere supply of funds to the contras, while undoubtedly an act of intervention in the interna1 affairs of Nicaragua, as will be explained below, does not in itself amount to a use of force.”]

Voor wat betreft het overtreden van het interventie- en geweldsverbod zijn op basis van de Nicaragua-zaak en het daaropvolgende discours een aantal relatief duidelijke criteria vormgegeven, aan de hand waarvan staatsinmenging door het bewapenen van rebellen is te staven13. Het wordt inmiddels vrij breed geaccepteerd dat het bewapenen en trainen van troepen kan leiden tot overtreding van het geweldsverbod en in ieder geval tot overtreding van het gewoonterechtelijke non-interventieprincipe14. Hoe meer sturing daarbij wordt gegeven, hoe sterker de indicatie dat juridisch een lijn wordt overschreden. De mate van inmenging van een derde staat15 (bv. leidinggeven, plannen, dirigeren van militaire operaties) zijn daarbij indicatoren van overtreding van de genoemde verboden.  

Het slechts financieren van troepen zou daarbij volgens het hof niet leiden tot het overtreden van het geweldsverbod, maar wel het non-interventieprincipe. Op het eerste gezicht zou het bewapenen (en trainen) van rebellen in Syrië dus als een overtreding van het geweldsverbod kunnen gelden16. Het is de vraag of dit ook voor het Nederlandse optreden geldt, v.w.b. levering van non-letale middelen17 aan de Syrische oppositie. De training en steun aan de Peshmerga-troepen in Irak wordt niet gevangen door dit dilemma, omdat het onder een andere rechtsbasis plaatsvindt, namelijk op verzoek en met toestemming van de Iraakse overheid, op Iraaks grondgebied.

Legitimiteit van inmenging door derde staten

Tussen de twee uitersten van non-interventie en direct militair ingrijpen zit een grijs gebied, waarin we de situatie die voor ligt moeten trachten te plaatsen. In 1970 erkende de Algemene Vergadering van de VN18  inmenging expliciet als een daad strijdig met internationaal recht: [“Every State has the duty to refrain from organizing, instigating, assisting or participating in acts of civil strife or terrorist acts in another State…”]. In beginsel is gewapende oppositie tegen een zittende regering niet geregeld in het volkenrecht. Er is noch een recht op opstand, noch een verbod daartegen. Het is wel verboden onder het nationaal recht van iedere Staat om gewapende opstand tegen de regering te ondernemen. Het volkenrecht verbiedt bovendien wel directe of indirecte inmenging van derde Staten bij een gewapende opstand. In de hierboven aangehaalde Resolutie 2625 vinden we zelfs een vrij ruim verbod op inmenging: [(c) The duty not to intervene in matters within the domestic jurisdiction of any State, in accordance with the Charter]. Het non-interventiebeginsel is gewoonterecht geworden en laat niet toe dat derde staten zich mengen in een conflict. Ook niet door het slechts financieren of het leveren van militaire middelen. Of ‘non-letale steun’ aan oppositiegroepen ook onder het verbod op inmenging valt, zal later in dit artikel worden besproken.

Er is in het internationaal recht, buiten een VN resolutie of toestemming van de getroffen staat, geen rechtsbasis te vinden om oppositiegroepen te steunen en te bewapenen tijdens een opstand. Als de rebellen op een zeker moment de legitieme regering zijn gaan vormen19, zou men kunnen verdedigen dat er geen sprake is van verboden inmenging. Er ontstaat dan geen inbreuk op de staatssoevereiniteit, waarmee het interventieverbod is overtreden20. Het is dan de vraag of het regime van Assad in feite nog immer de soevereine staat Syrië legitiem vertegenwoordigt. Of dit zo is hangt af van een de facto inschatting op basis van statenpraktijk (wordt het regime in Damascus door de internationale gemeenschap als de regering van Syrië behandeld) naast de gewoonterechtelijke betekenis van (niet-)erkenning van regeringen in het volkenrecht. Als dit niet het geval is, moet men zich verzekeren van een mandaat dat toelaat dat de soevereiniteit van Syrië wordt geschonden. Dat wil zeggen, een jus ad bellum rechtsbasis om te interveniëren vis-à-vis de staat Syrië en niet slechts een rechtsbasis om deel te nemen aan de operatie tegen IS op Syrisch grondgebied21.

Op het moment kunnen we concluderen dat de feitelijke situatie is, dat het regime van Assad weer steviger in het zadel is komen te zitten. De EU heeft in 2013 de Syrian Opposition Council (SOC) als legitieme representatie van het Syrische volk erkend, waardoor het leveren van wapens wellicht zou kunnen worden gerechtvaardigd. Hier is wel een (juridische) kanttekening te maken, omdat het erkennen van een oppositiegroepering vooral een politieke daad is, zonder dat deze direct uitwerking heeft in internationaal recht. Hoewel er nu zo’n 100 landen zijn die de SOC als vertegenwoordiging van het volk zien, wordt de oppositie hiermee nog niet gezien als legitieme staatsvertegenwoordiger en blijft dus ook de EU-positie ietwat ambivalent22. De praktijk - een oppositiegroepering als de jure regering te erkennen en te stellen dat hiermee legaal bewapend kan worden - zou evenwel getuigen van een relatief creatieve manier van interpretatie. Er is namelijk simpelweg geen overeenstemming op wereldwijde schaal over de legitimiteit van de oppositiegroeperingen in Syrië. Overigens blijkt uit de officiële tekst en de afgegeven stemverklaringen van de VN Veiligheidsraadresolutie, die op 18 december 2015 is aangenomen, dat het regime van Assad nog immer als de regering van Syrië wordt gezien23. Het regime van Assad wordt nu dan ook als officiële regering betrokken bij een transitieproces naar vrede24

 

3. Wapenleveranties aan de Syrische oppositie

Los van de militaire activiteiten in het kader van de anti-IS-coalitie zijn bepaalde Syrische rebellengroepen bewapend door bijvoorbeeld de VS. Nadat in Syrië chemische wapens werden gebruikt in 201325, overwoog de VS een volledige militaire interventie. De VS zag hier van af, toen Assad besloot het OPCW vrij spel te geven om het chemische wapenarsenaal af te voeren. Dit was wel het moment dat werd toegegeven dat de VS overging tot het bewapenen van de oppositie. Het werd bijvoorbeeld openlijk voorgestaan door de Joint Chiefs of Staff van de VS, alsmede de voormalig directeur van de CIA, generaal Petraeus26.

Naast de VS, die dit openlijk deden, bestaan van andere landen, zoals Turkije27, slechts onbevestigde nieuwsberichten over de directe betrokkenheid van bijvoorbeeld de regering Erdogan bij het leveren van wapens aan groepen in Syrië28. Hoewel de betrouwbaarheid van officiële verificatiebronnen verschilt, zijn tot op heden door Qatar29, Saudi-Arabië30, Turkije, Frankrijk en de VS wapens geleverd aan rebellen31 en evenals in Libië32 is het onzeker of al deze wapens bij de juiste mensen terecht zijn gekomen33. Dit wil overigens niet zeggen dat de steun van deze landen over één kam kan worden geschoren qua intensiteit en juridische (en andere) gevolgen. De Amerikanen bijvoorbeeld beogen bij het verlenen van steun aan de Syrische oppositie onder andere ook de (gewapende) strijd tegen het zittende Assad-regime te bevorderen. Dit doen ook andere landen die wapens en militaire middelen hebben geleverd aan oppositiegroepen binnen Syrië. 

Naast het overtreden van het interventieverbod en mogelijk het geweldsverbod komt bij het leveren van wapens aan rebellen ook aan de orde welke regels gelden voor wapenleveranties34. Nederland heeft als EU-land, in tegenstelling tot de VS of Turkije, daarbij ook te maken met EU-regelgeving. Hoewel er in eerste instantie een EU-wapenembargo bestond, werd dit in februari 2013 afgezwakt, zodat ‘niet-dodelijke’ middelen konden worden geleverd aan de SOC. In mei van datzelfde jaar werden zelfs wapenleveranties aan de SOC, weliswaar onder voorwaarden, toegestaan35. Aangaande de positie van Nederland in de discussie over het leveren van wapens werd in de kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken Timmermans aan de Tweede Kamer op 4 juni 2013 nog expliciet genoemd dat ‘het kabinet van mening is dat het sturen van meer wapens naar de regio een politieke oplossing niet dichterbij brengt’. De Nederlandse regering was toen dus van mening dat het leveren van wapens niet tot de verstandigere beleidsopties behoorde36. Dan is er ook nog het VN Wapenhandelsverdrag dat Nederland in 2013 tekende en in december 2014 ratificeerde.  Dit verdrag spreekt zich uit tegen wapenleveranties waarbij wapens in verkeerde handen zouden kunnen vallen37. Voor een EU-lidstaat bestaat er daarnaast ook nog additionele regelgeving: individuele landen zouden zelf hun afwegingen kunnen maken om wapenleveranties te toetsen aan het gemeenschappelijk EU-veiligheidsbeleid38.

Een opmerkelijk voorbeeld is dat van Oostenrijk, dat zich uitsprak tegen bewapening van Syrische rebellen, omdat het tegen het geweldsverbod ingaat en niet strookt met het EU veiligheidsbeleid39. Daarnaast werd echter ook betoogd dat het wellicht in strijd is met de VN Veiligheidsraad Resolutie 2083, omdat sommige rebellengroepen banden zouden hebben met aan Al-Qaeda gerelateerde organisaties en men daarnaast mogelijk als staat verantwoordelijk zou kunnen worden gehouden voor gepleegde oorlogsmisdaden door die bewapende rebellen. Hoewel dit slechts het standpunt betreft van één land, worden er wel een aantal zeer serieuze juridische obstakels benoemd die ook voor Nederland gelden40

Hoewel de bewapening van rebellen voor het electoraat in de ‘zendstaten’ meestal in verband wordt gebracht met bestrijding van IS, wordt zo indirect geïntervenieerd in een burgeroorlog tegen het regime van Assad. Gezien hetgeen hierboven werd besproken in het kader van het interventieverbod en de legitimiteit van de huidige zittende Assad-regering, zou in het huidige conflict mijns inziens de bewapening van de Syrische oppositie door derde landen strikt gezien niet gerechtvaardigd zijn zonder een specifieke rechtsbasis voor interventie. Het is bovendien te betwijfelen of het geweldsverbod door deze steun ook niet wordt overtreden.  

Nu is het wel zo dat er voor sommige andere landen, waaronder Nederland, een verschil gemaakt kan worden, omdat zij ten eerste geen wapens of militaire middelen leveren en ten tweede deze middelen, met een civiel karakter, inzetten om ervoor te zorgen dat de gesteunde groeperingen zich niet aansluiten bij extremistische groepen en een rol kunnen blijven spelen in de besprekingen over de toekomst van Syrië41. Door Nederland42 zijn in deze periode zoals gezegd slechts  ‘non letale’ middelen geleverd43. De vraag is of de Nederlandse NLA dan ook een van de genoemde verboden overtreedt.

Nederlands optreden en rechtsbases

Het Nederlandse optreden volgt twee sporen. Enerzijds steunt Nederland Irak als partner tegen IS en is Nederland als coalitiepartner van onder andere de Amerikanen betrokken bij luchtoperaties tegen IS in Noord Irak en Syrië. Naast bombardementen met vier ingezette F-16’s is er een Nederlands ‘train and equip’-programma voor de Peshmerga-troepen in Iraaks Koerdistan44. Hierbij is sprake van een nadrukkelijke rechtsbasis, gelegen in het verzoek van Irak om steunverlening, dat o.a. Nederland te hulp heeft gevraagd45. De luchtoperaties tegen IS boven Syrië worden door verschillende coalitielanden gerechtvaardigd op grond van (collectieve) zelfverdediging46. Het op deze basis in een derde land optreden tegen een niet-statelijke actor is niet geheel onomstreden, maar zelfverdediging tegen aanvallen van gewapende groeperingen wordt in toenemende mate wel geaccepteerd binnen de statenpraktijk en in de volkenrechtelijke literatuur47. Voor de strijd tegen IS bestaat er zo een adequate rechtsbasis, maar is er bovendien ook democratisch draagvlak48.

Anderzijds levert Nederland ook non-letale middelen aan gewapende groeperingen in Syrië. Er zijn in Syrië meerdere conflicten tegelijk bezig, waarbij ook de strijd van de oppositie tegen het regime van Assad. Voor militaire inmenging in de strijd van de oppositie tegen het Assad regime is geen rechtsbasis aanwezig49. Vanwege deze (juridische) beperking heeft Nederland zich bij het steunen van de oppositie beperkt tot het leveren van non-letale middelen aan een aantal gewapende groeperingen in Syrië. Hier gaat het in het geval van Nederland dus niet om ‘bewapenen en trainen’, zoals dat bij de Peshmerga in Irak gebeurt, maar gaat het slechts om non-letale middelen, waarbij de nadruk ligt op het civiel helpen stabiliseren van het getroffen gebied. Voorbeelden hiervan zijn steun om de toegang tot het rechtssysteem te verbeteren, medische capaciteiten te vergroten, vermogen om mensensmokkel tegen te gaan en herstel van publieke infrastructuur te bevorderen50. Hiermee hebben de goederen wellicht een civiel karakter, maar strikt gezien gaat het niet om humanitaire hulp51. Het gaat echter ook niet om generieke financiering, waarbij de ontvangende groep zelf alsnog kan kiezen die financiering te gebruiken voor militaire doeleinden, zodat het interventieverbod alsnog wordt overtreden.

 

Juridisch gezien kan er onderscheid gemaakt worden tussen het leveren van wapens en het leveren van humanitaire hulpverlening. In de Nicaragua-zaak wordt al onderscheid gemaakt tussen humanitaire hulpverlening52 en de levering van militaire benodigdheden (o.a. wapens). Er bestaat een daadwerkelijke dichotomie waar het deze twee vormen van steun betreft. Dit komt ook naar voren door de aparte behandeling van het onderwerp in VN-gelederen, en in geval van Syrië in o.a. Resolutie 219153. Nederland heeft zich ook gebogen over het leveren van humanitaire hulp in gewapend conflict en vroeg de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) in juni 2014 om een advies hierover54. In dit advies werd gesteld dat er ook zonder toestemming van een staat, onder strenge voorwaarden, humanitaire hulpverlening verleend kon worden op basis van ‘noodzakelijkheid’. Een belangrijke voorwaarde is dat er een ‘essentieel belang’ geraakt wordt en het Nederlandse kabinet alsmede de CAVV acht de bescherming van burgers in dat verband een dergelijk belang. Zoals hierboven al aangehaald, de steun die aan de gematigde oppositie wordt geleverd door Nederland lijkt voor een groot deel een civiel karakter te hebben, maar kwalificeert zich evenwel niet helemaal als humanitaire hulp. De situaties waarbij wapens worden geleverd of humanitaire assistentie zijn vrij duidelijk, maar als het gaat om NLA dan is de jurisprudentie niet eenduidig in die zin dat alle vormen van NLA per definitie het interventieverbod overtreden. De gevallen waarin dit tot op heden is toegepast hebben bovendien niet geleid tot een breed gedragen veroordeling in de internationale gemeenschap of een door een VN gesanctioneerd afkeuren55.

Voor wat betreft de door Nederland geleverde non-letale steun, het is vrij gemakkelijk vast te stellen dat dit niet raakt aan het interstatelijke geweldsverbod, daar men expliciet wegblijft van (dreiging met) militair geweld. Voor wat betreft het gewoonterechtelijke non-interventieverbod, zien we dat de bewoordingen in de Resoluties van de VN56 steeds spreken van ‘gewapende interventie’ of van assistentie gericht op groepen die zich richten op ‘de gewelddadige omverwerping van een zittend regime’; het hof had het in Nicaragua vooral over ‘interfering in civil strife in another State’. Zoals het hof aangaf is namelijk ‘coercion’ het belangrijkste element als men beoordeelt of het interventieverbod wordt overtreden57. Er moet dus een zeker dwangmatig karakter zijn dat specifiek gericht is op het gaande conflict. Daarbij is het duidelijk dat geen van deze zaken aan de orde zijn waar het non-letale steun betreft, voor zover het gericht is op humanitaire hulpverlening. De Nederlandse aanpak neemt dit in ogenschouw en betreft steun met civiel karakter, die wordt verleend om het getroffen gebied te stabiliseren en derhalve niet is gericht op het met geweld beïnvloeden van het verloop van het conflict. Dit optreden is derhalve meer gerelateerd aan het bredere optreden tegen ISIS dan dat het gericht is tegen het regime van Assad. Tredend in dit juridisch grijs gebied tussen interventie en humanitaire assistentie, wordt hiermee in ieder geval een pad bewandeld, dat op deze manier niet direct als een overtreding van het gewoonterechtelijke interventieverbod kan komen te gelden.

Het internationale recht in beschouwing nemend is er door Nederland voor gekozen om in de strijd tegen IS militair in te grijpen, maar zonder rechtsbasis voor een interventie in de strijd tegen het Assad-regime weg te blijven van het leveren van militaire steun aan de oppositie. Op deze wijze, zou men kunnen betogen, schaart de gegeven non-letale assistentie zich dichter aan tegen daadwerkelijke humanitaire hulpverlening dan inmenging in het conflict tussen Assad en de oppositie en wordt weggebleven van overtreding van het gewelds- en interventieverbod. Er wordt er daarmee gehandeld in de geest van het bestaande internationale recht58.

4. Conclusie

Bewapening van rebellen in een burgeroorlog zonder een volkenrechtelijke basis (VN-mandaat) is strijdig met het gewoonterechtelijke interventieverbod en, afhankelijk van de situatie, ook het interstatelijke geweldsverbod. Ook in Syrië is dit de uitgangssituatie. Het Nederlandse optreden bevat een tweesporen-traject.  

Ten eerste is het bestaan van een concrete rechtsbasis voor het bewapenen van oppositiegroepen in de Syrische burgeroorlog op zijn minst twijfelachtig. Dit geldt des te meer als de verstrekte wapens en materialen zullen worden ingezet tegen het zittende regime. Ook bestaat het risico dat wapenleveranties ervoor zorgen dat derde staten, die zich hiermee inlaten, in de toekomst verantwoordelijk worden gesteld voor oorlogsmisdaden of andere overtredingen van het humanitair oorlogsrecht, die door de gesteunde groepering zijn gepleegd. Daarbij komt dat het VN Wapenhandelsverdrag en het Gezamenlijk EU Veiligheidsbeleid van de EU-lidstaten een andere richting aangeven. Deze richting betreft met name een zekere terughoudendheid en eigen verantwoordelijkheid voor de lidstaten voor wat betreft het leveren van wapens, waardoor een intern conflict kan worden verlengd of verergerd. In de context van het Syrische conflict bestaan in geval van het bewapenen van de oppositiegroepen mijns inziens veel twijfels, waardoor, naast het overtreden van verdragen of beleid, het risico wordt gelopen dat deze wapens op een later moment op een ander strijdtoneel weer verschijnen.

Nederland concludeert zelf dat er voor militaire interventie in de Syrische burgeroorlog (m.a.w. de strijd tegen het Assad-regime) geen internationaalrechtelijk mandaat is59. Het bewapenen (en trainen) van de oppositie of rebellen in een soeverein land is een praktijk die zich in een juridisch grijs gebied afspeelt en mede wordt beïnvloed door statenpraktijk en politieke erkenning van oppositiegroepen. In het verleden sprak Nederland zich steeds uit tegen het leveren van wapens buiten het VN-systeem om, hetgeen in lijn is met het internationaal recht. Het is derhalve ook tekenend dat Nederland zich JHHbeperkt tot het leveren van non-letale middelen met een civiel karakter, waarmee het interstatelijke geweldsverbod niet wordt overtreden en ook het interventieverbod strikt gezien niet wordt overtreden door dit optreden.     

Het tweede traject betreft het bestrijden van Islamitische Staat in Irak en Syrië. Hoewel er verschillende visies bestaan, ga ik in dit artikel mee met de visie dat hiervoor een adequate rechtsbasis bestaat, alhoewel men zich moet blijven afvragen hoe die zich verhoudt ten opzichte van de soevereiniteit van het Syrische Assad regime, zeker als er opgetreden wordt binnen Syrië60. Terwijl de obstructie van de VN-Veiligheidsraad in dit geval een breed gedragen volkenrechtelijk mandaat voor militaire interventie (op grond van het Responsibility to Protect principe) in de weg staat, zijn verschillende landen geneigd om een rechtsbasis aanwezig te achten waar het gaat om bestrijden van IS in Syrië. Voor dit laatste is tevens een steeds grotere democratische basis te vinden in veel landen. Ook Nederland heeft zich bij de internationale coalitie gevoegd om IS te bestrijden. Hoewel Nederland eerder slechts actief was in Irak, acht de regering nu ook een rechtsbasis voor opereren tegen IS in Syrië aanwezig61, op grond van collectieve zelfverdediging van Irak. Er wordt bij deze rechtsbasis dus een specifiek onderscheid gemaakt naar het bestrijden van de IS-organisatie. Zowel de bijdrage aan de anti-IS-coalitie en het trainen van de Peshmerga in Irak kunnen als zodanig dus juridisch goed door de beugel.

Concluderend, door de steun aan Syrische oppositie te beperken tot non-lethal assistance die specifiek niet gericht is op directe inmenging in het conflict tussen het Assad regime en de oppositie, lijkt het Nederlandse optreden vooralsnog gelegitimeerd. Zolang er geen sprake is van een adequate volkenrechtelijke grondslag om te interveniëren in Syrië vis-à-vis het Assad-regime, zal Nederland behoedzaam moeten blijven dat het steunen van gewapende groeperingen die actief zijn in Syrië niet ontaardt in een overtreding van het geweldsverbod, het non-interventieprincipe of andere internationaalrechtelijke verplichtingen.

Naar boven