Onderwerp: Bezoek-historie

Schiet eens uit je slof en het ambtsbericht

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Voorwoord

Centrale Raad van beroep

Uitspraak van 31 maart 2016

ECLI:NL:CRBV: CRVB:2016:1215

 

Rechters: mr. J.J.A. Kooijman, voorzitter, mr. K.J. Kraan, lid, en mr. M.C.D. Embregts, lid.

Schiet eens uit je slof en het ambtsbericht.

Op 31 maart 2016 deed de Centrale Raad van Beroep (hierna; de Raad) uitspraak in een procedure tussen Defensie en een militair die een ambtsbericht had gekregen . De militair had zich meerdere malen laatdunkend uitgelaten over meerdere medewerkers van Defensie, meer in het bijzonder over vrouwen bij Defensie. In het ambtsbericht wordt uitgebreid en letterlijk opgenomen wat de uitlatingen van de militair waren. De Raad oordeelde dat de minister, gelet op de verweten gedragingen en hetgeen betrokkene daarover heeft verklaard, in redelijkheid tot het vaststellen van een ambtsbericht kon overgaan.

 

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 november 2014, 14/129 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Minister van Defensie (minister)

I. Procesverloop

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2016. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Verkroost.

II. Overwegingen

1.1 Appellant is aangesteld bij het reservepersoneel van de krijgsmacht in de rang van [rang] . Bij brief van 16 juli 2013 is het voornemen kenbaar gemaakt ten aanzien van hem een ambtsbericht vast te stellen wegens wangedragingen en dit op te laten nemen in zijn personeelsdossier. In het voornemen is - samengevat - vermeld dat appellant op vrijdag 26 april 2013 tijdens een telefoongesprek met een medewerker bedrijfsvoering van de minister tegen haar tekeer is gegaan en heeft aangegeven dat ze niet goed genoeg haar best deed en dat dit kwam omdat ze een vrouw was. Vervolgens heeft deze medewerker de telefoon doorgegeven aan een collega, die evenmin de gelegenheid kreeg om appellant van dienst te kunnen zijn, waarna de telefoon is doorgegeven aan het hoofd sectie Bedrijfsvoering van het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening. Tegenover dit hoofd heeft appellant verklaard dat het aantal vrouwen bij Defensie moest worden geminimaliseerd tot het aantal vingers op één hand, waarvan er drie vingers waren afgeschoten. Bovendien heeft appellant hem uitgescholden voor “rode kutburger”.

1.2. Bij besluit van 21 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 november 2013 (bestreden besluit), heeft de minister de brief van 16 juli 2013 als ambtsbericht vastgesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat er in de regelgeving geen aanknopingspunt is te vinden voor de stelling dat de minister niet bevoegd is ten aanzien van een reservist een ambtsbericht vast te stellen. Voorts is geoordeeld dat de in het ambtsbericht weergegeven bevindingen niet onrechtmatig zijn verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant de feitelijke juistheid van de in het ambtsbericht beschreven gedragingen niet heeft betwist, terwijl het ambtsbericht voldoende feitelijke grondslag biedt en inzicht geeft in de omstandigheden waaronder de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden. De minister heeft, gelet op de aan appellant verweten gedragingen en hetgeen hij daarover heeft verklaard, in redelijkheid tot het vaststellen van een ambtsbericht kunnen overgaan. Juist van een reserveofficier in de rang van [rang] mag worden verwacht dat hij respect toont naar al het personeel van de organisatie. De minister heeft de gedragingen in redelijkheid in hoge mate verwijtbaar en niet in overeenstemming met het aanzien van het ambt van militair kunnen achten. De door appellant genoemde omstandigheden waaronder hij zijn uitlatingen heeft gedaan heeft de minister onvoldoende zwaarwegend mogen vinden om zijn gedrag te rechtvaardigen.

3. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust en maakt deze tot de zijne. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende.

4.2. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de door hem gedane uitlatingen ter zitting bij de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, geheel uit zijn verband zijn getrokken. De Raad is, wat hier verder ook van zij, van oordeel dat reeds de inhoud van het ambtsbericht, los van de uitlatingen ter zitting, voldoende grondslag bood voor de minister om tot het bestreden besluit te kunnen komen, zodat deze beroepsgrond niet tot een ander oordeel kan leiden.

4.3. Appellant heeft voorts betoogd dat de rechtbank ten onrechte [functie medewerker] S niet als getuige heeft opgeroepen. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Het gaat hier om een processuele bevoegdheid van de rechtbank ingevolge artikel 8:60, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant heeft, ondanks het verzoek daartoe, nagelaten te onderbouwen waarom S als getuige moest worden opgeroepen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de rechtbank niet in redelijkheid heeft mogen afzien van het oproepen van deze getuige. De Raad tekent daarbij aan dat appellant S ook zelf had kunnen oproepen of meebrengen om als getuige te worden gehoord. De Raad heeft evenmin aanleiding gezien om S op te roepen om als getuige te worden gehoord nu dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Appellant heeft in essentie aangevoerd dat door S te horen duidelijk wordt dat de minister zich niet aan de wet houdt en het daardoor verklaarbaar is dat hij een keer uit zijn slof is geschoten. Gelet op deze onderbouwing valt niet in te zien wat S kan verklaren omtrent de inhoud van het uitgebrachte ambtsbericht, waar het in dit geding om gaat. Wat S kan verklaren kan evenmin afdoen aan de verwijtbaarheid van de gedragingen van appellant.

4.4.Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

III. Beslissing

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

NASCHRIFT

Door lkol mr. M. Hoedeman

Schiet eens uit je slof en het ambtsbericht.

Een reservekapitein had in een lopende bezwaarprocedure te maken met het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening (JDV). De kapitein wenste te worden doorverbonden en de medewerkster moest daarvoor de aanwezigheid van de behandelaar van het dossier controleren in Outlook. Voor de kapitein duurde dit kennelijk te lang en hij gaf aan dat de medewerkster niet goed genoeg haar best deed en dat dit kwam omdat ze een vrouw was. De medewerker wist niet hoe hiermee om te gaan en de telefoon werd uiteindelijk aan het bureauhoofd doorgegeven. De kapitein gaf aan dat het aantal vrouwen bij Defensie moest worden geminimaliseerd tot het aantal vingers op één hand, waarvan er drie vingers waren afgeschoten. De kapitein merkte dat hij een man aan de lijn had en maakte de opmerking dat hij dan wel een burger moest zijn. Na zijn verzoek om het gesprek te beëindigen schold de kapitein hem uit voor 'rode kutburger'. Het voorgaande werd door de leiding van JDV gerapporteerd aan het bevoegd gezag. Niet ten overvloede dient te worden vermeld dat dit niet de eerste en ook niet de laatste aanvaring was van de kapitein met JDV. In een aantal vervolggesprekken liet de kapitein zich laatdunkend uit over de Minister en meerdere medewerkers van Defensie, om  tot slot aan te geven dat hij het ongelooflijk vond dat er ooit besloten is vrouwen aan te nemen bij Defensie; die zijn immers “op woensdag altijd afwezig om voor de kinderen te zorgen en patat te eten”.

Eerder genoemde rapportage werd de aanleiding een ambtsbericht op te stellen. Het ambtsbericht citeerde letterlijk en uitvoerig uit de rapportage van JDV. In de hoorzitting in het kader van de voorbereiding van het besluit en ook later ter zitting bij de rechtbank bevestigde de kapitein de uitlatingen en richtte hij zich vooral op een rechtvaardiging voor zijn uitlatingen, waaronder  de stelling dat er binnen het ministerie van Defensie een bepaalde "cultuur" zou heersen waarbinnen het doen van grove uitlatingen min of meer algemeen geaccepteerd is.

Interessant is eens nader te kijken naar het instrument ambtsbericht. Volgens artikel 28c van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) is een ambtsbericht het schriftelijk vastleggen van gedragingen of omstandigheden van een militair. Deze gedragingen of omstandigheden kunnen betrekking hebben op bijvoorbeeld ongewenst gedrag, kennis over vermeende strafbare feiten, maar ook op gedragingen in het kader van missies. De informatie die in een ambtsbericht wordt vastgelegd, kan zowel positief als negatief van aard zijn. De gegevens die in een ambtsbericht worden vastgelegd, kunnen het functioneren in bredere zin raken. Om die reden dient altijd de afweging te worden gemaakt of een ambtsbericht wel het juiste instrument voor vastlegging is of dat gebruik van andere instrumenten, zoals een functioneringsgesprek (artikel 28 AMAR) of een beoordeling (artikel 28b AMAR), meer voor de hand ligt. Hiermee wordt voorkomen, dat er een ongewenste samenloop ontstaat van het gebruik van de beschikbare instrumenten. 1

In onderhavige geval is het ambtsbericht vooral een feitelijke weergave van de gedragingen van de kapitein en het uitgebreid citeren van de rapportage van JDV. Er wordt slechts een korte toevoeging gemaakt dat deze gedragingen zijn te kwalificeren als wangedragingen strijdig met de waarden en normen in het algemeen en die van de krijgsmacht in het bijzonder, zoals vastgelegd in bijvoorbeeld de gedragscode. Door de concrete en feitelijke weergave van de gedragingen, die overigens ook niet door de kapitein worden bestreden,  wordt het instrument op de juiste wijze gebruikt en door het achterwege laten van waardeoordelen over het functioneren in algemene zin ontstaat er geen conflict met de instrumenten functioneringsgesprek of beoordeling. Bovendien ontstaat er voldoende inzicht in de omstandigheden van de gedragingen waardoor het verweer van de kapitein dat zijn gedrag te rechtvaardigen was – “het is dus niet verwonderlijk dat men eens een keer boos wordt en uit zijn slof schiet” – eenvoudig kan worden gepasseerd.

Deze zaak illustreert het juiste gebruik van het instrument ambtsbericht. Door het ambtsbericht vooral een feitelijke weergave te laten zijn van de gedragingen en niet teveel uit te weiden in oordelen over het functioneren in algemene zin, wordt het instrument gebruikt waarvoor het bedoeld is en wordt het ook een krachtig ambtsbericht. Dit laat overigens onverlet dat er wel nog een andere toepassing van ambtsberichten is; het vastleggen van een oordeel indien een functioneringsgesprek of een beoordeling niet mogelijk is omdat er bijvoorbeeld geen beoordelingsrelatie is, dus als het ware het vastleggen van het oordeel van een ander dan de beoordelaar. Kun je dan alles maar in een ambtsbericht vastleggen zolang het maar een feitelijke gedraging is? Nee, want volgens artikel 28c, vijfde lid, van het AMAR kan het ambtsbericht gedurende een periode van ten hoogste zes jaar na de vaststelling worden meegewogen bij een te nemen rechtspositioneel besluit. Er moet dus steeds een afweging worden gemaakt met betrekking tot de relevantie van het bericht voor mogelijk te nemen besluiten en de zwaarte van de gedraging moet voldoende zijn om in samenhang met andere informatie een rol te kunnen spelen.

Naar boven