De bijdrage van luitenant-generaal jhr. J.C.C. den Beer Poortugael aan het oorlogsrecht
Door KTZ(LD) mr. dr. M.D. Fink1
1 Inleiding
In 2022 publiceerde het Nederlands Instituut voor Militaire Historie de dagboeknotities van luitenant-generaal J.C.C. (Jacobus) den Beer Poortugael (1832-1913).2 Zijn loopbaan bracht hem onder meer tot minister van oorlog, lid van de Raad van State, gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie (KMA) en directeur van de Krijgsschool. Hoewel hij geen jurist was, wekt Den Beer Poortugael voor (militair) juristen interesse omdat hij een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het oorlogsrecht in Nederland. Dat deed hij onder meer door zich als eerste in te zetten voor de studie ervan in het militair onderwijs voor officieren, en als eerste een bijdrage te leveren aan de Nederlandse rechtsliteratuur over het (moderne) oorlogsrecht in de vorm van een handboek, waarna verschillende andere boeken hierover volgden. Daarnaast nam hij, mede op basis van zijn academische autoriteit op dit gebied, als Nederlandse vertegenwoordiging actief deel aan de internationale conferenties ter verdere ontwikkeling van het oorlogsrecht, waaronder de vredesconferenties van 1899 en 1907 in Den Haag. Deze bijdrage brengt de inspanningen van generaal Den Beer Poortugael op het gebied van het oorlogsrecht voor het voetlicht, ingebed in een korte indruk van het juridische academische landschap daaromtrent.3
2 Achtergrond
De periode tussen 1870 en 1913 waarin Den Beer Poortugael betrokken is bij het onderwerp oorlogsrecht is ook de periode waarin het volkenrecht ontluikt en het moderne oorlogsrecht ontstaat. De geboorte van dat moderne oorlogsrecht wordt doorgaans gemarkeerd door de slag bij Solferino in 1859 en de daaropvolgende inspanningen van Henri Dunant, die onder meer resulteren in de eerste Geneefse Conventie van 1864.4 Het is ook de periode waarin professor Francis Lieber, in 1863, de eerste schreden zet om instructies over de wetten en gebruiken van oorlogvoering voor het leger van de Unie op te stellen. Voor Den Beer Poortugael komt de aanraking met het onderwerp concreet na het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog in 1870 wanneer hij, op dat moment kapitein (GS5), een functie krijgt bij het hoofdkwartier van het veldleger.
Wanneer de oorlog uitbreekt is Nederland weliswaar niet betrokken, maar wordt het Nederlandse leger wel gemobiliseerd. Aangezien de chef van de generale staf, kolonel G.P. Booms, zich het gemis van kennis van het oorlogsrecht aantrekt, krijgt Den Beer Poortugael de opdracht zich daarin te verdiepen. 'Nimmer had ik daar iets dergelijks van vernomen, nooit iets van geleerd, de basis ontbrak geheel.' schrijft hij daarover in zijn dagboek. Om toch ergens te beginnen, begeeft hij zich naar de bibliotheek van de KMA. 't Eenige wat er van oorlogsrecht was, was Heffner's (sic) werk over het Europeesch internationaal recht,6 waarvan eene Franse uitgave voorhanden was. Als een schat nam ik dat boek mee in mijn koffer naar Utrecht.'7 Wanneer hij daarna van Buitenlandse Zaken een stuk over het oorlogsrecht ontvangt dat niet veel meer blijkt te zijn dan een vertaling van dat (ook nog eens verouderde) boek, ontspruiten de eerste gedachten zelf in een werk over het oorlogsrecht te voorzien.8
3 'Het oorlogsrecht'
Na de mobilisatieperiode keert Den Beer Poortugael in 1871 terug op de Stafschool.9 Daar wordt hem opgedragen de officieren naast strategie en krijgsgeschiedenis ook oorlogsrecht te doceren.10 Dit onderwerp wordt van belang geacht vanwege de ervaringen van de Frans-Duitse oorlog en de mobilisatie die Nederland in een rechtstoestand van neutraliteit heeft beleefd.11 Oorlogsrecht wordt onderdeel van het vak oorlogspolitiek, dat ook het internationaal recht behandelt.12 Bevaart, in zijn boek over de geschiedenis van de Hogere Defensie Vorming, meent dat het vak aan Den Beer Poortugael te danken is, gezien zijn werkzaamheden tijdens de mobilisatie. Of het initiatief geheel bij Den Beer Poortugael lag, is wat onduidelijk, maar in ieder geval lijkt hier sprake te zijn van de juiste man op de juiste plek. Over de lessen op de Stafschool schrijft Den Beer Poortugael, men 'moest op alle vragen voorbereid zijn en dus bleef voor mij niets anders over dan dag aan dag tot diep in de nacht te arbeiden en te studeeren, tot aan het einde van den cursus in 't volgende jaar.'13 De vrucht van die lessen en toewijding leidde in 1872 tot een boek, getiteld Het oorlogsrecht.14 In het voorwoord vermeldt hij, 'Wij Nederlanders, bezitten tot nu toe geen enkel werk, dat ons als handleiding bij de studie van dat recht ten dienste staat. Vandaar dat ik – voornamelijk ten dienste van de officieren der zee- en landmacht – besloot eene poging te wagen.'15 Daarnaast schrijft hij een beknopte versie die als handleiding voor het onderwijs dient en wordt gebruikt voor de lessen op de stafschool.16
In 1873 wordt Den Beer Poortugael zelf directeur van de Stafschool. Wanneer de Stafschool in 1875 reorganiseert tot Krijgsschool, behoort het oorlogsrecht inmiddels tot het vaste curriculum van de tactische lessen.17 Ondertussen schrijft hij diverse artikelen met oorlogsrechtelijke onderwerpen, waaronder over 'De onschendbaarheid van bijzonderen eigendom ter zee', in het NRC (1873), en 'Neerland's belang bij de conferencien te Brussel en te St-Petersburg (1874)'.18 In een terugblik op de lessen oorlogsrecht schrijft een latere directeur van de Krijgsschool, W.E. van Dam van Asselt, in 1928 dat deze met uitzondering van de periode 1918-1919 (door professor J. de Louter) altijd door militairen zijn gegeven, en niet door juristen. 'Het onderwijs in oorlogsgebruiken aan een rechtsgeleerde toe te vertrouwen zou minder goed zijn, daar bij de oorlogsgebruiken de militaire eischen moeten blijven domineren.' Het is niet de bedoeling dat afwijking van 'binnenskamers opgestelde theorieën, al berusten zij op schoone beginselen' als schending van het volkenrecht gezien zouden gaan worden.19
Het boek Het Oorlogsrecht ontvangt positieve kritieken. Zo schrijft Henri van der Hoeven, die de modernisering van het militaire straf- en tuchtrecht ter hand zou nemen: 'Ik herzeg dat 't boek van Den Beer Poortugael op uitnemende wyze voorziet in eene sinds lang bestaande behoefte. Ik wensch dan ook dat uitmuntend werk te zien in handen van al onze Nederlandsche officieren.'20 Bovendien meent hij: 'hoe ongeloofelijk het ook moge klinken, 'oorlogsrecht" behoort niet tot de vakken waarin onze Nederlandsche officieren onderwijs hebben genoten.'21 Het zal uiteindelijk nog tien jaar duren voordat daar verandering in komt. Hoewel De Louter, hoogleraar volkenrecht aan de Universiteit Utrecht, de wetenschappelijkheid van het boek bekritiseert, schrijft hij dat: 'In deze omstandigheden was de verschijning van een werk over oorlogsrecht door den kapitein van den generalen staf den Beer Poortugael in 1872 een verrassend en verblijdend feit. Wel bewezen enkele monographieën in den vorm van dissertaties, dat aan onze hoogescholen het volkenrecht nog niet geheel vergeten was, maar een volledig systematisch werk over oorlogsrecht of eenig ander onderdeel bestond niet.'22 Het werk van Den Beer Poortugael vult daarmee een duidelijk leemte. Ondertussen is zijn werk ook internationaal en in internationaalrechtelijke kringen opgevallen. Den Beer Poortugael wordt op basis van zijn boek uitgenodigd om, als niet-jurist en (enige) militair, geassocieerd lid van het Institut de Droit International te worden, dat recent in Gent is opgericht ter bevordering van het internationaal recht.23 In 1874 mag hij op basis van zijn kennis van het oorlogsrecht mee naar de Conferentie van Brussel. Niet als officieel gedelegeerde, maar als souffleur van generaal Van der Schriek, de Nederlands gezant.
4 Oorlogsrecht als vak aan de KMA
Rechtsgeleerde vakken behoren sinds de oprichting van de KMA in 1828 tot het curriculum van de aspirant-officier.24 Het Reglement voor de KMA geeft aan dat dit 'de regswetenschap, voor zoo veel men dat in de lessen een kort overzigt geeft van het burgerlijk wetboek, alsmede het militair wetboek en de daartoe behorende regtspleging,' betrof.25 Hoewel het oorlogsrecht al wel op de stafschool wordt onderwezen, behoort het niet tot het curriculum in het militaire onderwijs voor aspirant-officieren. Het bereik van militair onderwijs in het oorlogsrecht is daarmee nog zeer beperkt. Daar komt in 1883 verandering in wanneer het vak 'Oorlogsgebruiken' in het curriculum van de KMA wordt opgenomen.26 Bovendien wordt het vak ook opgenomen in de Hoofdcursus te Kampen en Den Bosch. De Hoofdcursus betrof een korte opleiding voor officieren van de infanterie, die naast de opleiding aan de KMA bestond.27 Het vak oorlogsgebruiken komt naast de vakken over 'de militaire wetten en het reglement van krijgstucht' en de staatsinrichting te staan. De invoering van het onderwijs in oorlogsgebruiken mag als begin van het onderwijs in oorlogsrecht aan de KMA worden gezien.28 De lessen worden gegeven door officieren van de infanterie. De eerste die daarmee wordt belast is luitenant A.D. Petter.29
In hetzelfde jaar, in september 1883, wordt Den Beer Poortugael zelf aangesteld als gouverneur van de KMA. Even daarvoor brengt hij een tweede druk van Het Oorlogsrecht uit. Deze 'veel vermeerderde'30 druk verdubbelt het boek zowat in dikte en telt zo'n 600 pagina's, exclusief bijlagen.31 Die bijlagen vullen nog eens tachtig pagina's en betreffen een bijzondere collectie van de statenpraktijk uitgedrukt in onder meer besluiten, brieven, orders en traktaten, waaronder ook de besluiten van de Nederlandse regering ter handhaving van de onzijdigheid ten tijde van de Frans-Duitse oorlog. De aandacht voor statenpraktijk is overigens kenmerkend voor het werk van Den Beer Poortugael. Wellicht ook omdat de praktijk, of de gebruiken van Staten, in die periode in feite de hoofdbron vormden van het nog ontwikkelende oorlogsrecht. In latere edities is daar natuurlijk steeds meer het gecodificeerde recht bij gekomen.
Het is onbekend op grond van welke studiestof de colleges in oorlogsgebruiken in de beginjaren aan de KMA plaatsvonden, maar in 1886 – en inmiddels is hij Inspecteur van het militair onderwijs geworden – publiceert hij het werk Krijgsgebruiken in den oorlog te land (oorlogsrecht) en de Rechten der Neutralen,32datspeciaal ten dienste van het militair onderwijs is geschreven. Zijn oorspronkelijke werken blijken te omvangrijk voor het onderwijs. De tweede druk van dit boek telt nog steeds ruim 300 pagina's.33
Tijdens zijn gouverneurschap doet Den Beer Poortugael meer voor het militair recht. Hij geeft G.J.W. Koolemans Beijnen, die in die periode met J.N. Roelants onder meer militair recht verzorgt,34 de opdracht een handleiding militair strafrecht voor het onderwijs te schrijven. Een jaar later verschijnt dit werk onder de titel Handleiding ten dienste van het onderwijs in het militair strafrecht voor aanstaande officieren van de landmacht hier te landeen in Nederlands-Indië (1885).35 Wanneer de tweede druk uitkomt in 1898, is het werk gesplitst in twee werken, één voor het militair strafrecht in Nederland,36 en één voor Nederlands-Indië.37 In 1903 had het nieuwe militair straf- en tuchtrecht systeem van Van der Hoeven weliswaar kracht van wet gekregen, waardoor het handboek niet meer bruikbaar zou worden, maar de wet werd pas in 1923 ingevoerd. In 1904 schrijft luitenant J.J.C. van Dijk, leraar militair strafrecht aan de KMA, een handboek om ieder geval de inhoud van de nieuwe wet bekend te stellen.38 De tweede druk, in het licht van de invoeringswet van 1921, wordt bewerkt door luitenant-generaal P.P.C. Colette en professor J.V. van Dijck, beiden lid van het Hoog Militair Gerechtshof. Zelf laat Den Beer Poortugael het militair strafrecht ook niet helemaal ongemoeid. In 1881 schrijft hij nog een advies over de wenselijkheid van speciale rechtscolleges voor misdrijven door militairen gepleegd, getiteld, De Militaire Jurisdictie.39
5 Opvolgers van Het Oorlogsrecht
De boeken Oorlogsrecht en Krijgsgebruiken komen in de jaren erna in verschillende vormen opnieuw uit. De tweede druk van Krijgsgebruiken komt in 1893 uit, en is nog steeds voor het onderwijs bestemd. In 1900 verschijnt onder de titel Oorlogs- en neutraliteitrecht,40een nieuw werk van zijn hand. Die publicatie is ingegeven door de ontwikkelingen van de Eerste Vredesconferentie die kort daarvoor in 1899 heeft plaatsgevonden. De connectie met het militaire onderwijs zien we niet meer terug, waar hij immers ook al lang niet meer betrokken bij is.41 Een 'grootendeels nieuw' werk schrijft hij vervolgens kort na afloop van de Tweede Vredesconferentie in 1907, met de titel Oorlogs- en Neutraliteitsrecht op den grondslag van de Conferentie van Geneve in 1906 en de twee Haagsche Vredes-Conferentieën. Aangezien hij, net als bij de eerste conferentie, als lid van de Nederlandse delegatie in de commissies heeft deelgenomen, betreft het een werk dat uit eerste hand geschreven is. Het boek heeft de bedoeling, zo meent Den Beer Poortugael, niet alleen officieren, maar eenieder op de hoogte te brengen van de vruchten van de vredesconferentie. Voor het eerst is ook een hoofdstuk opgenomen over de werking van het oorlogsrecht tegenover de inlandse volkeren van Nederlands-Indië.42 In de versie van 1900 was slechts een paragraaf over het 'gebruik van wilde volksstammen' opgenomen. Hij meent onder meer dat in een oorlog tegen een beschaafde staat er geen wilde volksstammen mogen worden ingezet, omdat zij de regels en gewoonten niet zouden kennen, hetgeen tot grotere wreedheden kan leiden. Ik haal dit aan, omdat in dergelijke passages duidelijk blijkt dat sommige delen van zijn werk een product van zijn tijd zijn. Het boek uit 1907 is het laatste handboek dat hij, overigens op 75-jarige leeftijd, over het onderwerp publiceert. Zelf geeft hij dat ook aan in het voorwoord: 'Het zal wel de laatste zijn van de reeks van werken, welke sedert 1872…door mij is uitgegeven.'
Naast de werken van Den Beer Poortugael zijn er ook andere initiatieven met betrekking tot het vervaardigen van studiemateriaal over het oorlogsrecht. Zo schrijft Luitenant-adjudant R.G. Moerbeek in 1884 een boek met de titel Oorlogs-staatkunde en krijgsgebruiken (oorlogsrecht).Handleiding ten gebruike van het Nederlandsche leger.43Volgens zijn inleiding is de aanleiding van dit boek aanraking met een Franse handleiding over het onderwerp voor het Franse militair onderwijs.44 Een ander voorbeeld is een boek uit 1904 (auteur onbekend) over het oorlogsrecht van inheemse volkeren in Nederlands-Indië, Aanteekeningen betreffende het Oorlogsrecht der Inlandsche volken in Nederlands-Indië en de tegenover die volken in acht te nemen oorlogsgebruiken. Mogelijk geschreven tegen de achtergrond dat de krijgsverrichtingen van het leger in de Atjeh al een tijdje aan de gang zijn. In 1908 schrijft luitenant-kolonel H.L. van Oordt, die in het jaar daarvoor samen met Den Beer Poortugael als technisch adviseur diende in de Nederlandse delegatie bij de Tweede Vredesconferentie, een tweedelig werk getiteld Oorlogsstaatskunde, Oorlogsgewoonten en Oorlogsbepalingen.45 Dit boek heeft geen drukletters, maar is volledig handgeschreven gebundeld, en zijn in feite zijn aantekeningen van de lessen oorlogsrecht aan de Hogere Krijgsschool. In 1911 komt dit werk in gedrukte versie uit onder de titel Oorlogsstaatskunde en oorlogsregelen (zoogenaamd Oorlogsrecht).46Tijdens de Eerste Wereldoorlog zien we voor het onderwijs ook een aantal werken verschijnen, waaronder Oorlogsgebruiken. Verzameld voor het onderwijs bij de Kon. Mil. Academie (1917) van Jhr. J. Th. Alting von Geusau,47 en nog een werk van Van Oordt, Handleiding bij het onderwijs in de oorlogs- en neutraliteitsregelen ten dienste van de opleiding tot officier der Landmacht (1919).48
Daarnaast is het oorlogsrecht ook in civiele academische kringen een onderwerp van aandacht. De Frans-Duitse oorlog geeft R.A. Klerck aanleiding in 1878 te promoveren op het onderwerp De toepassing van het oorlogsrecht in den Fransch-Duitschen oorlog (1878).49 Een ander proefschrift,50 dat in 1888 het licht ziet, is van C. Swaving, De invloed van het oorlogsrecht op vroeger gesloten verdragen (1888).51 Over de staat van het oorlogsrecht schrijft Klerck, 'Niet gemakkelijk is het echter juist de regels van het oorlogsrecht aan te geven, die aan oorlogvoerenden tot gedragslijn moeten dienen…[…]… Een internationaal wetboek over het oorlogsrecht is niet te vinden en genoemd recht berust dan ook veel meer op gewoonte.'52 Maar naast enkele dissertaties die enkele specifieke onderwerpen aanstippen, blijft Het oorlogsrecht voorlopig uniek als het enige beschikbare boek dat uitsluitend het gehele oorlogsrecht in de Nederlandse taal behandelt. Het werk van Van Oordt bestaat weliswaar ook, maar dat is alleen beschikbaar voor onderwijs aan officieren binnen de krijgsmacht. Het oorlogsrecht wordt wel in de Nederlandse rechtsliteratuur behandeld als onderdeel van handboeken over het volkenrecht. De Louter publiceert in 1910 Het stellig Volkenrecht, waar het oorlogsrecht (in deel II) aan bod komt. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 publiceert hij nog een dun werkje, getiteld Hoofdpunten van het oorlogsrecht.53Voor de latere jaren, in het interbellum, kan het Handboek van het Volkenrecht van J.P.A. François genoemd worden (die in 1919 promoveerde op het onderwerp Duikboot en volkenrecht54), dat tussen 1931 en 1933 (in twee delen) uitkwam. In 1954 ziet een beknoptere versie, voor het universitaire onderwijs, het licht onder de titel Grondlijnen van het Volkenrecht.55 Pas wanneer F. Kalshoven, oud-marineofficier (1945-1967) en vanaf 1975 hoogleraar internationaal publiekrecht aan de Universiteit van Leiden, in 1974 het werk Zwijgt het recht als de wapens spreken?56publiceertverschijnt er weer een boek(je) in de Nederlandse rechtsliteratuur dat zich volledig op het oorlogsrecht richt.57 In 1990 publiceert schout-bij-nacht en bijzonder hoogleraar militair recht aan de Universiteit van Amsterdam G.L. Coolen de studiepocket Humanitair Oorlogsrecht.58 Daarna moeten we wachten totdat onder beheer van het Nederlandse Rode Kruis in 2011 het boek Inleiding Humanitair Oorlogsrecht59 wordt gepubliceerd.
6 Maritiem recht
De behandeling van het zeeoorlogsrecht als onderdeel van het oorlogsrecht heeft Den Beer Poortugael zeker niet uitgesloten in zijn werken. Een aardig deel van Het oorlogsrecht gaat over oorlogvoering ter zee, voornamelijk in verband met het neutraliteitsrecht. Die aandacht is zeker niet onlogisch bezien vanuit het perspectief dat Nederland in de Frans-Duitse oorlog neutraal was, en daartoe ook maatregelen trof. Zo besloot de regering dat 'Geene oorlogschepen, noch kapers' van de oorlogvoerende partijen in de Nederlandse havens of zeegaten mochten binnenkomen of op de rede verblijven.60 Den Beer Poortugael is ook de enige Nederlander die deelneemt aan de studie over het prijsrecht door het Institut de Droit International in 1875.61 Daarnaast publiceert hij in 1888 een boek dat uitsluitend over het maritiem recht gaat, getiteld Het internationaal maritiem recht.62Dit werk ontstaat uit een gemis van een boek over het zeeoorlogsrecht. De aanleiding voor het schrijven ervan vermeldt hij in zijn dagboek en is terug te voeren op een gesprek met een marine-collega die meende dat de marine vertrouwde op zijn Het oorlogsrecht, waarop hij reageerde dat dat werk ontoereikend zou zijn marine-gebruik.63 Ongerust dat hij de marine tekortschoot, toog hij 'aan het werk om nu voor onze Marine een leemte aan te vullen,' waarna in mei 1887,'het eerste Nederlandse werk over het Internationaal maritiem recht verscheen.'64
Net als de tweede druk van Het Oorlogsrecht is dit een lijvig werk van meer dan 700 pagina's, met wederom talloze bijlages die ingaan op de praktijk van het zeeoorlogsrecht. In 1901 wordt LTZ1 J.F. Nijland, geplaatst als instructeur op het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM), opgedragen een handleiding voor het zeerecht samen te stellen, die zowel voor het onderwijs als voor gebruik aan boord moest dienen. Deze twee werken zijn – voor zover mij nu bekend – de enige twee handboeken65 in de Nederlandse rechtsliteratuur die geheel gewijd zijn aan het (moderne66) zeeoorlogsrecht en daarvan een volledig overzicht geven. De Koninklijke Marine heeft nog wel een instructie zeeoorlogsrecht gekend,67 samengesteld voor kapitein ter zee dr. M.W. Mouton, maar die was bedoeld voor intern marine gebruik en betrof ook geen handboek.
Helemaal alleen op het onderwerp van het zeeoorlogsrecht is Den Beer Poortugael niet. Deelgebieden komen aan de orde in verschillende proefschriften.68 Zo schrijft De Vos van Steenwijk in 1882 een proefschrift over het contrabanderecht,69 D.M van Bylandt over het blokkaderecht in 1880,70 en in 1862 was al een (dun) proefschrift verschenen over enkele onderwerpen (voornamelijk over contrabande) van het zeeoorlogsrecht door R. de Marees van Swinderen, Over eenige punten betreffende het zeerecht in tijd van oorlog.71 Een andere Marees van Swinderen besteedt in 1888 in zijn proefschrift aandacht aan het Suezkanaal en in 1894 promoveert L.E. Visser op het onderwerp De Territoriale Zee.72Naast de proefschriften die in latere jaren tot stand komen - waar tenminste het werk van J.W.H. Verzijl genoemd moet worden Het prijsrecht tegenover neutralen in den wereldoorlog van 1914 en volgende (1917)73 – vindt men het zeeoorlogsrecht nog wel terug in de eerder genoemde volkenrechtelijke handboeken.
7 De Haagse Vredesconferenties
Den Beer Poortugael pensioneert in 1891. Wie stilstaat bij de jaartallen, ziet dat Den Beer Poortugael op een wat latere leeftijd is gestart met zijn academische inspanningen ten behoeve van het oorlogsrecht. Het oorlogsrecht kwam in 1872 rond zijn 40-jarige leeftijd uit. Hij pensioneerde op 59-jarige leeftijd, maar bleef naast lid van de Raad van State actief op het gebied van het oorlogsrecht. Sinds het moment dat hij zijn autoriteit vestigde met Het oorlogsrecht is hij telkens betrokken of lid van de Nederlandse delegaties bij alle belangrijke momenten van de ontwikkeling van het oorlogsrecht, zoals de conferentie in Brussel in 1874, de Conferentie in Geneve van 1906 en natuurlijk de beide Haagse vredesconferenties in 1899 en 1907. Daar neemt hij deel als gevolmachtigd lid in de Nederlandse delegatie, samen met de militairen luitenant-kolonel H.L. van Oordt en LTZ1 H. Surie. De jurist T.M.C. Asser is ook lid in beide aangelegenheden. In het dagboek van Den Beer Poortugael komt naar voren dat hij het niet altijd met Asser eens is. En nadat een aantal artikelen in de krant verschijnen die in negatieve zin over de Conferentie spreken die hij aan Asser toedicht, schrijft hij als antwoord daarop De beteekenis van de Tweede Vredesconferentie (1908)74 gedrukt in het tijdschrift Onze Eeuw, dat ook als afzonderlijke brochure wordt gedrukt. Het inleidende gedeelte geeft tegengeluid aan de krantenartikelen, waarna hij vervolgens verslag doet van het werk van de verschillende (sub)commissies tijdens de conferentie. De Conferentie van 1907 creëert in het twaalfde verdrag ook de instelling van een internationaal Prijzenhof dat in Den Haag haar zetel zou gaan krijgen.75 Om overeenstemming te bereiken over het materiële prijsrecht vindt in 1909 in Londen de zeerechtconferentie plaats. Den Beer Poortugael ijvert om Nederland uitgenodigd te krijgen voor deze conferentie, aangezien Nederland daar geen uitnodiging voor had ontvangen. Met zijn hulp komt dit toch tot stand. Hoewel de minister van buitenlandse zaken hem graag had gezien als hoofd van de delegatie, neemt hij echter geen deel vanwege de positie die hij had ingenomen tegenover de Britten in de Boerenoorlog.76 De brochure De Beteekenis is ook het laatste schrijven dat Den Beer Poortugael aan het oorlogsrecht wijdt. In 1912 schrijft hij nog wel Le droit des gens. En marche vers la paix et la guerre de Tripoli,77dat enkele volkenrechtelijke aspecten van de Italiaanse inname van Tripoli op het Ottomaanse Rijk aanstipt, maar dit betreft geen nieuw handboek over het oorlogsrecht.
8 Ten slotte
Den Beer Poortugael pionierde op verschillende vlakken op het gebied van het oorlogsrecht in Nederland. Hij was de eerste die het onderwerp introduceerde in het militair onderwijs voor officieren en de eerste die een Nederlandstalig handboek daarover schreef, dat naast het militaire onderwijs ook bereik had in civiele academische kringen. Bovendien kon hij zich voor Nederland verdienstelijk maken tijdens de verschillende conferenties opgezet ten behoeve van de verdere ontwikkeling van het oorlogsrecht. Zijn bijdrage aan de Nederlandse rechtsliteratuur78 over het oorlogsrecht, waarin hij zich zowel in het land- als zeeoorlogsrecht heeft gemanifesteerd, is, tenminste in kwantiteit, niet geëvenaard. Tot slot is nog aan te stippen dat Den Beer Poortugael een militair was en zonder juridische scholing. Dat laatste heeft hem duidelijk niet in de weg gezeten. Het eerste, hoewel dit op het eerste gezicht geen bijzonderheid zou moeten zijn, maakt hem bijzonder aangezien sindsdien Nederlandse militairen die tijdens hun actief dienende periode als militair zich op een dergelijke manier verdienstelijk hebben gemaakt voor het oorlogsrecht maar moeilijk zijn op te sommen. Daar moet wel bij gezegd worden dat vergelijkingen mogelijk spaak lopen aangezien de lingua franca van het oorlogsrecht vandaag de dag toch vooral Engels is.
Vorig jaar bestonden de vier Geneefse conventies uit 1949 75 jaar. Zij hebben - in een bepaald opzicht, helaas - niets aan relevantie verloren. Het oorlogsrecht is in het huidige tijdsbestek allesbehalve een onderwerp dat naar de achtergrond is geraakt. Integendeel. Met enige fantasie is een parallel te trekken met het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog in 1870 en de toen gevoelde noodzaak kennis van het oorlogsrecht op te schroeven, zelfs in een rechtstoestand van neutraliteit. De oorlog in Oekraïne, maar ook andere lopende conflicten zoals die in de Levant, moet ons in het heden dezelfde noodzaak doen inzien. Anders dan in 1870 is dat er vandaag de dag geen twijfel bestaat over het nut en noodzaak van dit rechtsregime. Voor de staat bestaat een verplichting op grond van Artikel 82 API ten tijde van een gewapend conflict zorg te dragen dat juridisch adviseurs beschikbaar zijn om raad en onderricht te geven. Voor militair juristen ligt een taak de krijgsmacht en de bestuurlijke besluitvorming daarin te ondersteunen. Iets wat mogelijk prioriteitstelling vereist wanneer men het almaar uitdijende takenpakket van de militair jurist beziet.79 Voor de volledigheid kan hier gemeld worden dat de Handleiding humanitair oorlogsrecht, in 2005 samengesteld door de Commando Landstrijdkrachten,80 momenteel aan een update onderhevig is.
Met de aanstelling van dr. T.D. Gill als hoogleraar militair recht in 2002 aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) en in 2005 aan de Faculteit Militaire Wetenschappen van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA) is het aandachtsgebied van beide leerstoelen verlegd naar de internationaal-juridische aspecten van militair optreden, waaronder het humanitair oorlogsrecht. In de navolgende jaren is het oorlogsrecht steviger verankerd in de opleidingen van aspirant-officieren. Het huidige onderwijs militair recht, incluis het humanitair oorlogsrecht, aan aspirant-officieren van de krijgsmacht staat onder leiding van dr. M.C. Zwanenburg, hoogleraar militair recht aan de NLDA en de UvA. De sectie Militair Recht binnen de vakgroep krijgswetenschappen verzorgt voor de verschillende officiersopleidingen het humanitair oorlogsrecht in meer of minder uitgebreide vorm. Het onderwijs in het humanitair oorlogsrecht wordt tegenwoordig zowel door militaire als civiele juristen gegeven.81 Buiten het militaire onderwijs wordt oorlogsrecht op verschillende universiteiten als zelfstandig vak of als onderdeel van internationaal publiekrecht aangeboden.