Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2764/GV, 9 december 2008, beroep
Uitspraakdatum:09-12-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2764/GV

betreft: [klager] datum: 9 december 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 oktober 2008 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. F.G.L. van Ardenne om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat zijn verlofaanvraag is afgewezen op grond van verkeerde informatie van het OM. Klager maakt zich niet schuldig aan overtredingen van de Opiumwet. Hiervoor is hij ook niet
veroordeeld. Klager ontkent verder het feit waarvoor hij is veroordeeld. Het betreffende misdrijf heeft plaatsgevonden in Den Haag en niet in Voorburg. Klager beschikt niet over de stukken van het OM en de politie waaruit de bezwaren blijken. Hierdoor
wordt niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de bezwaren tot stand zijn gekomen.
Klager is al disciplinair gestraft voor de telefoonkaarten die bij hem op cel zijn aangetroffen. Dit incident kan hem derhalve niet worden tegengeworpen bij de beoordeling van de verlofaanvraag. Bovendien betreft het hier geen ernstige overtreding. De
telefoonkaarten die bij klager zijn aangetroffen hebben een waarde van € 70,=, terwijl het maximum toegestane bedrag € 45,= bedraagt. Klager is hiervoor disciplinair gestraft. Dit feit kan hem thans niet meer worden tegengeworpem. De oplegging van een
disciplinaire straf wordt overigens in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting niet als weigeringsgrond genoemd.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Zowel de politie als het OM geeft aan dat het door klager opgegeven verlofadres bekend staat als een adres waar aan de Opiumwet gerelateerde delicten plaatsvinden. Dit adres is
derhalve niet acceptabel. Ook het feit dat bij klager op cel telefoonkaarten zijn aangetroffen, wat niet is toegestaan, maken het ongewenst klager verlof toe te staan. Klager dient met een acceptabel verlofadres te komen en dient zich binnen de
inrichting te onthouden van feiten die niet toelaatbaar zijn. Voordat klager in de toekomst verlof kan worden toegekend, dient hieraan voldaan te zijn.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft negatief geadviseerd. De politie Haaglanden adviseert eveneens negatief.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens poging tot moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 oktober 2009. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis te ondergaan van in totaal
8 dagen.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De Staatssecretaris onderbouwt de bestreden beslissing met een verwijzing naar de negatieve adviezen van de politie en het OM ten aanzien van het verlofadres en het in bezit hebben van telefoonkaarten op de cel van klager. De politie Haaglanden
adviseert negatief, omdat klager “regelmatig voorkomt terzake van misdrijven waaronder misdrijven uit de Opiumwet”. De advocaat-generaal geeft een negatief advies onder andere, omdat “een van de aan de Opiumwet gerelateerde misdrijven heeft
plaatsgevonden op het door klager opgegeven verofadres in Voorburg ”. Uit de bijgevoegde stukken blijkt echter dat klager is veroordeeld ter zake (poging tot) moord. Niet dat de veroordeling mede Opiumwetdelicten betrof en evenmin dat deze zijn
gepleegd
in het door hem opgegeven verlofadres in Voorburg, maar in Den Haag.
Verder vormt het enkele feit dat aan klager in de inrichting een disciplinaire straf is opgelegd geen grond voor een weigering van een verlofaanvraag. Afwijzing is daarentegen wel mogelijk indien naar aanleiding van het gedrag van klager in de
inrichting sprake is van één van de in artikel 4 van de Regeling genoemde situaties. Dit is evenwel onvoldoende gebleken. Het gedrag van klager in de inrichting is volgens de directeur positief.
Het beroep is derhalve gegrond en de beslissing van de Staatssecretaris kan niet in stand blijven. De Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met in achtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na
ontvangst.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 9 december 2008

secretaris voorzitter

Naar boven