Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33906/SGA, 26 mei 2023, schorsing
Uitspraakdatum:26-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          23/33906/SGA   

 

Betreft [Verzoeker]

Datum 26 mei 2023

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

Verzoekers raadsman, mr. T.S. van der Horst, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van het tijdelijk niet (kunnen) aanbieden van geestelijke verzorging.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de landsadvocaat namens de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift.

 

2. De beoordeling

 

Ontvankelijkheid

De voorzitter stelt vast dat via een memo aan gedetineerden in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de PI Vught is medegedeeld dat gesprekken met de geestelijke verzorger de komende drie à vier weken niet doorgaan wegens een gebrek aan mankracht. Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een gedetineerde klagen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is in dit geval sprake van een voor alle gedetineerden geldende algemene regel, waartegen in beginsel geen beklag mogelijk is. De mededeling in voornoemde memo vormt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter evenwel een beperking op verzoekers recht om zijn godsdienst vrij te kunnen belijden en te beleven zoals is neergelegd in artikel 41 van de Pbw en artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzitter zal verzoeker om die reden ontvangen in zijn schorsingsverzoek.

 

Inhoudelijke beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Namens verzoeker is aangevoerd dat de memo in strijd is met het bepaalde in artikel 41 van de Pbw, artikel 6 van de Grondwet en artikel 9 van het EVRM. De beperking van de godsdienstvrijheid van verzoeker is niet van tijdelijke aard en ook bestaat niet de redelijke verwachting dat over drie à vier weken weer voldoende geestelijke verzorging wordt aangeboden. Verzoeker wordt namelijk al vanaf februari 2023 nagenoeg uitgesloten van geestelijke verzorging. Hij is vanaf die periode slechts vier keer bezocht. Verzoeker heeft daarvan melding gemaakt. Redenen van organisatorische aard kunnen een inbreuk op de godsdienstvrijheid niet rechtvaardigen en er is niet gebleken van onderzoek naar alternatieven om geestelijke verzorging wel te faciliteren (zie ook RSJ 13 december 2022, 22/30761/SGA). 

Namens de directeur is aangevoerd dat het contact van gedetineerden in de EBI van de PI Vught plaatsvindt met twee imams (het vierogenprincipe). Het vierogenprincipe is noodzakelijk vanwege de risico’s die ten aanzien van gedetineerden in de EBI bestaan. Wanneer het contact met één imam zou plaatsvinden, bestaat namelijk het risico dat dit contact wordt misbruikt om ongecontroleerd met de buitenwereld te communiceren, bijvoorbeeld doordat de imam onder druk wordt gezet om boodschappen door te geven. De komende periode kunnen door onvoorziene omstandigheden niet twee imams aanwezig zijn. Het vinden van een vervanger is niet gelukt, omdat imams van andere inrichtingen op korte termijn niet beschikbaar zijn. Zij hebben hun eigen afspraken al staan. Dat de gedetineerden enkele weken geen persoonlijk contact kunnen hebben met een geestelijke verzorger is geen schending van hogere wet- of regelgeving.

Voor het beschikbaar stellen van voldoende geestelijke verzorging is de directeur afhankelijk van de directeur van de Dienst Geestelijke Verzorging en het hoofd islamitische geestelijke verzorging, die is belast met het doen van voordrachten voor de aanstelling van geestelijke verzorgers. De directeur kan daardoor niet zelf (andere) geestelijke verzorgers toelaten tot de inrichting. Er is een beroep gedaan op de directeur van de Dienst Geestelijke Verzorging om zo spoedig mogelijk ervoor te zorgen dat er weer twee imams beschikbaar zijn.

Daarnaast heeft de directeur onderzocht of er andere mogelijkheden zijn om geestelijke verzorging aan te bieden. Het toestaan van gesprekken met één imam is, gelet op de voornoemde veiligheidsrisico's, geen optie. Het is ook niet mogelijk om het contact te laten plaatsvinden in aanwezigheid van een inrichtingsmedewerker. Dat zou afbreuk doen aan het vertrouwelijke karakter van het contact. Bovendien kan niet worden voorkomen dat mogelijke bepaalde heimelijke boodschappen aan de inrichtingsmedewerker voorbijgaan, omdat deze de context van het gesprek vanwege de religieuze aard onvoldoende begrijpt. Het gaat om een beperkte en tijdelijke inmenging in het recht op vrijheid van godsdienst die noodzakelijk is met het oog op de orde en veiligheid in (en buiten) de inrichting. De situatie verschilt daarmee van RSJ 13 december 2022, 22/30761/SGA. 

 

De voorzitter overweegt als volgt.

Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. De directeur dient op grond van het tweede en derde lid van dat artikel ervoor zorg te dragen dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerde, en dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten in de inrichting bij te wonen. Het recht op persoonlijke gesprekken met de imam vormt een onderdeel van het individueel rechtens afdwingbare recht op godsdienstvrijheid zoals neergelegd in onder meer  artikel 9 van het EVRM. Gelet op het tweede lid van artikel 9 van het EVRM moeten beperkingen op dit recht – kort gezegd – wettelijk zijn voorzien, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en tevens in dat artikellid vermelde belangen dienen.

Gelet op dat wat uit de stukken naar voren komt, is de noodzaak om verzoekers recht op het vrij belijden en beleven van zijn geloof – met het oog op het handhaven van de orde en veiligheid in (en buiten) de inrichting – tijdelijk te beperken voldoende aannemelijk geworden. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de directeur alternatieven heeft onderzocht om alsnog geestelijke verzorging aan te kunnen blijven bieden gedurende de weken dat er onvoldoende imams beschikbaar zijn. De voorzitter gaat er vooralsnog vanuit dat de beperking tijdelijk van aard is en dat de directeur zich inspant om geestelijke verzorging op (zeer) korte termijn weer mogelijk te maken. Gelet op het voorgaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter sprake van een vooralsnog geoorloofde beperking van verzoekers recht op het vrij belijden en beleven van zijn geloof. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Deze uitspraak is op 26 mei 2023 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door de secretaris.

 

 

voorzitter

Naar boven