Onderwerp: Bezoek-historie

Grensoverschrijdend gedrag door grensbewaker I

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Strafrechtspraak

Rechtbank Gelderland

Uitspraak van 12 april 2021

ECLI:NL:RBGEL:2021:1784

Voorzitter: mr. Y. van Wezel; leden: mr. G.W.B. Heijmans en kolonel mr. M. Hoedeman

Grensoverschrijdend gedrag door grensbewaker I

Een opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee maakt personen die Nederland inreizen geld afhandig door ze te vertellen dat de dekking van hun reisverzekering onvoldoende of hun visum niet in orde was. Door een 'boete' te betalen zou hij alles in orde kunnen maken. De 'boete' stak de opperwachtmeester in eigen zak. Vervolgens maakte hij het benodigde papierwerk op om in te reizen en voorzag hij de paspoorten van de inreizigers van inreisstempels.

De opperwachtmeester wordt door Defensie ontslagen en na zijn ontslag strafrechtelijke vervolgd voor het zich meermaals schuldig gemaakt aan oplichting, valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift. De militaire kamer acht deze feiten bewezen en veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De bij de verdachte in beslag genomen € 2.250 worden verbeurdverklaard, omdat de militaire kamer het aannemelijk vindt dat de verdachte dit bedrag heeft verkregen door oplichting. Het ministerie van Defensie zegt dat de verdachte hem € 850,93 materiële schade heeft toegebracht en wil dat vergoed zien, maar de militaire kamer vindt dat deze schade niet is veroorzaakt door een van de strafbare feiten waarvoor de verdachte wordt veroordeeld. Het ministerie van Defensie wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.

Hoger beroep: gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9212. (Na deze uitspraak met naschrift opgenomen.)

(Sr, artikelen 225 en 326)

Vonnis op tegenspraak

van de meervoudige militaire kamer

in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1986 in [geboorteplaats] ,

wonende aan de [adres].

Raadsvrouw, mr. N. Amine, en raadsman, mr. S.M. Diekstra, advocaten in Leiden.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2021.

1 DE INHOUD VAN DE TENLASTELEGGING

Aan verdachte is na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:

  1. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 september 2019 tot en met 14 september 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland meermalen althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de hierna te noemen perso(o)n(en) te weten

    • [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van € 1200, althans enig goed en/of

    • [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van €1600, althans enig goed en/of

    • een onbekend gebleven Colombiaanse man heeft bewogen tot de afgifte van € 500, althans enig goed en/of

    • twee onbekend gebleven Koeweitse mannen heeft bewogen tot de afgifte van € 1200, althans enig goed

hebbende hij, verdachte, toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid

  • zich voorgedaan als een betrouwbare KMar-medewerker in burger met KMar-pas en/of in KMar-uniform als chief immigration/hoofd immigratie en/of

  • tijdens het tweedelijns controle gesprek gevraagd hoeveel (contant) geld voornoemde perso(o)n(en) bij zich had(den) en/of

  • (vervolgens) van voornoemde perso(o)n(en)gevraagd naar de hoogte van de dekkingsgraad van de reisverzekering en/of naar het bezit van een reisverzekering/medische verzekering en/of naar een visum en/of

  • aangegeven dat de dekkingsgraad van de reisverzekering onvoldoende was en dat de hoogte hiervan €60.000 moest zijn en/of dat een reisverzekering noodzakelijk was en/of dat het visum niet goed was en/of

  • voornoemde perso(o)n(en) de mogelijkheid gegeven de dekkingsgraad van de reisverzekering aan te passen/te verhogen en/of een reisverzekering af te sluiten en/of dat de geregelde verhoging van de dekkingsgraad van de reisverzekering buiten de gestelde tijd was en/of

  • voorgehouden dat hij, verdachte, het op humanitaire gronden in orde kon maken en/of een uitzondering kon maken door een (nood)clausule en/of garantenstelling op humanitaire gronden toe te passen, maar dat dit geld ging kosten en/of dat hiervoor een geldboete voor moest worden betaald, anders zou(den) voornoemde pers(o)n(en) de toegang tot het Schengengebied worden geweigerd en/of worden geweigerd verder (door) te reizen in het Schengengebied en/of te worden teruggestuurd en/of

  • een dusdanige betrouwbare voorstelling van zaken gegeven dat bij voornoemde perso(o)n(en) de indruk heeft gewekt dat er daadwerkelijk sprake zou zijn van een onjuiste dekkingsgraad van de reisverzekering en/of dat een reisverzekering en/of visum noodzakelijk zou zijn en/of

  • voornoemde perso(o)n(en) geprobeerd te laten betalen middels het aanbieden van een creditcard bij een pinapparaat wetende dat dit pinapparaat voor voornoemde betaling niet geschikt was en/of (uiteindelijk) voornoemde perso(o)n(en) met contant geld laten betalen en/of

  • nadat voornoemde person(o)n(en)aan verdachte het geldbedrag had(den) betaald aan voornoemde perso(o)n(en) tweedelijns formulieren en/of weigeringsformulieren als bevestiging van de clausule meegegeven en/of

  • de paspoort(en) van voornoemde perso(o)n(en) voorzien van een inreisstempel,

zich aldus voorgedaan als een persoon die belast was met de grensbewaking, waardoor genoemde personen telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgiftes;

  1. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 september 2019 tot en met 14 september 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer meermalen, althans eenmaal, (telkens) één of meer geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten

    • één of meer tweedelijns controle formulieren (dossier pag. 29 en 35) en/of

    • een M17 formulier weigering toegang aan de grens aan onderdanen van derde landen (dossier pag. 36) en/of

    • één of meer paspoorten (dossier pag. 24, 30 en 85) en/of

    • een formulier verklaring ex art. 2.4 tweede lid van het Vreemdelingenbesluit (dossier pag. 92) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door

    • voornoemde formulier(en) te ondertekenen met en/of te voorzien van de door verdachte verzonnen na(a)m(en) adjudant-onderofficier [naam 1] met dienstnummer [nummer 1] en/of [naam 2] , welke perso(o)n(en) niet bestaan en/of niet werkzaam zijn bij de Koninklijke Marechaussee en/of

    • voornoemde paspoort(en) te voorzien van een inreisstempel(s) met nummer(s) G189 en/of G466 en/of G468 en/of G489 en/of G488 en/of G469 en/of G693 en/of G782, welke inreisstempel(s) niet van verdachte is/zijn en/of waarvan verdachte niet als gebruiker van voornoemde inreisstempel(s) staat geregistreerd,

met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  1. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 september 2019 tot en met 14 september 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten

    • één of meer tweedelijns controle formulieren (dossier pag. 29 en 35) en/of

    • een M17 formulier weigering toegang aan de grens aan onderdanen van derde landen (dossier pag. 36) en/of

    • één of meer paspoorten (dossier pag. 4, 30 en 85),

    • een formulier verklaring ex art 12 tweede lid van het Vreemdelingenbesluit (dossier pag. 92)

als waren deze echt en onvervalst,

door deze aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] te geven en/of te verstrekken en/of terug te geven als bevestiging van de toegepaste clausule en/of die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] hiermee als gecontroleerd aan te merken en/of als rechtmatig in Schengengebied aan te merken bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat deze formulieren waren voorzien van de door verdachte verzonnen na(a)m(en) adjudant-onderofficier [naam 1] met dienstnummer [nummer 1] en/of [naam 2] , welke perso(o)n(en) niet bestaan en/of niet werkzaam zijn bij de Koninklijke Marechaussee en/of waren voorzien van door verdachte valselijk opgemaakte handtekeningen en/of deze paspoorten door verdachte waren voorzien van een inreisstempel(s) met nummer(s) G189 en/of G466 en/of G468 en/of G489 en/of G488 en/of G469 en/of G693 en/of G782, welke voornoemde inreisstempel(s) niet van verdachte is/zijn en/of waarvan verdachte niet als gebruiker van voornoemde inreisstempel(s) staat geregistreerd.

2. OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN HET BEWIJS1

Ten aanzien van feit 1

De feiten

Ten aanzien van de oplichting van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en de twee onbekend gebleven Koeweitse mannen, in de periode van 11 september 2019 tot en met 14 september 2019, is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.

Bewijsmiddelen:

  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , p. 19, 20 en 21;

  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] , p. 80 en 81;

  • het proces-verbaal uitkijken camerabeelden, p. 120;

  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting.

Vervolgens ziet de militaire kamer zich voor de vraag gesteld of verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van een onbekend gebleven Colombiaanse man.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 ten laste gelegde.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting van een onbekend gebleven Colombiaanse man. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geld aangeboden heeft gekregen van de Colombiaanse man, maar dat hij dit heeft afgeslagen. Volgens de verdediging heeft verdachte juist door dit aanbod het plan opgevat te handelen zoals hij heeft gedaan.

Beoordeling door de militaire kamer

Getuige tolk met tolkennummer [nummer 2] heeft verklaard dat zij op 14 september 2019 omstreeks 13:19 uur en 13:48 uur heeft getolkt in de taal Spaans. De tolkdiensten waren aangevraagd door verdachte. De getuige heeft verklaard dat als zij een aantal dagen voor 14 september 2019 niet betrokken was geweest bij de aangifte van twee Argentijnen, het gesprek van 14 september 2019 haar dan niet was opgevallen. Het verhaal van de aangifte zat nog vers in haar geheugen en het patroon herhaalde zich, daarom heeft zij er op gelet. De getuige heeft verklaard dat verdachte in het eerste gesprek tegen de Colombiaanse man zei dat alles in orde was, op de verzekering na, nu deze € 50.000,00 dekte in plaats van € 60.000,00. Volgens de getuige wilde verdachte een uitzondering maken en een clausule toepassen op basis van humanitaire gronden. Dit hield in dat de passagier een boete van € 500,00 moest betalen. De Colombiaanse man zei dat hij wel genoeg geld bij zich had, maar niet om € 500,00 af te staan. Verdachte zei dat als de man kon bewijzen dat hij wel over € 500,00 kon beschikken, verdachte hem alsnog toe zou laten. De getuige heeft verklaard dat uit het tweede gesprek duidelijk werd dat de Colombiaanse man contact heeft gehad met zijn moeder en dat zij € 500,00 via Western Union zou sturen. Vervolgens heeft de Colombiaanse man € 500,00 betaald en heeft hij hiervoor een papieren bewijs ontvangen, als bewijs dat hij alsnog toegelaten werd.2

Getuige [getuige] was op 14 september 2019 postcommandant van de late dienst. [getuige] heeft verklaard dat verdachte die dag niet op de dienstlijst stond, maar wel aanwezig was en dat hij in burger gekleed was. Bij de aanvang van de late dienst om 13:30 uur was verdachte al voor onbekende tijd bezig met een DDM (de rechtbank begrijpt: Doel, Duur, Middelen) onderzoek van een Colombiaanse passagier. Dit onderzoek vond plaats in het achterste kantoor van aankomst Schengen. [getuige] heeft verklaard dat omstreeks 13:52 uur verdachte vanuit het voorste kantoor met een dichtgevouwen A4-papier in zijn linkerhand naar het achterste kantoor liep.3

Verdachte heeft verklaard dat hij op zaterdag 14 september 2019 aanwezig was op Schiphol om aan zijn portfolio te werken.4

De militaire kamer komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte ook de Colombiaanse man heeft bewogen tot het betalen van een geldbedrag. Uit de verklaring van de tolk blijkt dat de wijze waarop verdachte hem daartoe heeft bewogen vergelijkbaar is met de eerdergenoemde gedragingen die verdachte heeft bekend. Verdachte heeft zich voorgedaan als KMar-medewerker in burger en heeft de Colombiaanse man doen geloven dat de dekkingsgraad van zijn verzekering ontoereikend was. Verdachte heeft voornoemde man bewogen tot afgifte van geld. Hij heeft dit gedaan door te stellen dat verdachte een uitzondering zou maken op grond van humanitaire redenen en de man toe zou laten, maar wel op de voorwaarde dat de man € 500,00 moest betalen.

Oplichtingsmiddelen

De militaire kamer stelt vast dat verdachte documenten heeft ondertekend met een andere naam dan zijn eigen naam en dat hij zich als chief immigration heeft voorgedaan. Daarmee is sprake van het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid. Verdachte heeft [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3], de twee onbekend gebleven Koeweitse mannen en de onbekend gebleven Colombiaanse man verder bewogen tot afgifte van in totaal € 4.500,00 door hen te vertellen dat de dekkingsgraad van de reisverzekering niet in orde was. Hij heeft hen documenten meegegeven die als bewijs zouden dienen dat zij verder konden reizen. Ook heeft verdachte in één geval gebruik gemaakt van een niet werkend pinapparaat. Daarmee heeft verdachte bedrieglijk gehandeld op een wijze die als listige kunstgrepen en als een samenweefsel van verdichtsels kan worden aangemerkt.

Ten aanzien van feit 2 en feit 3

Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.

Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 en feit 3:

  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , p. 21, 29 en 36;

  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] , p. 87 en 92;

  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 72;

  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 104;

  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 maart 2021.

3. DE BEWEZENVERKLARING

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:

  1. hij in de periode van 11 september 2019 tot en met 14 september 2019 te Schiphol, meermalen telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, de hierna te noemen perso(o)n(en) te weten

    • [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van € 1200,en

    • [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van € 1600, en

    • een onbekend gebleven Colombiaanse man heeft bewogen tot de afgifte van € 500, en

    • twee onbekend gebleven Koeweitse mannen heeft bewogen tot de afgifte van €1200

hebbende hij, verdachte, toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- telkens valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid

  • zich voorgedaan als een betrouwbare KMar-medewerker in burger met KMar-pas en/of in KMar-uniform als chief immigration/hoofd immigratie en

  • tijdens het tweedelijns controle gesprek gevraagd hoeveel (contant) geld voornoemde perso(o)n(en) bij zich had(den) en

  • vervolgens van voornoemde perso(o)n(en) gevraagd naar de hoogte van de dekkingsgraad van de reisverzekering en naar het bezit van een reisverzekering/medische verzekering en naar een visum en

  • aangegeven dat de dekkingsgraad van de reisverzekering onvoldoende was en dat de hoogte hiervan €60.000 moest zijn en dat een reisverzekering noodzakelijk was en dat het visum niet goed was en

  • voornoemde perso(o)n(en) de mogelijkheid gegeven de dekkingsgraad van de reisverzekering aan te passen/te verhogen en een reisverzekering af te sluiten en dat de geregelde verhoging van de dekkingsgraad van de reisverzekering buiten de gestelde tijd was en

  • voorgehouden dat hij, verdachte, het op humanitaire gronden in orde kon maken en een uitzondering kon maken door een (nood)clausule en garantenstelling op humanitaire gronden toe te passen, maar dat dit geld ging kosten en dat hiervoor een geldboete voor moest worden betaald, anders zouden voornoemde personen de toegang tot het Schengengebied worden geweigerd en worden geweigerd verder (door) te reizen in het Schengengebied en te worden teruggestuurd en

  • een dusdanige betrouwbare voorstelling van zaken gegeven dat bij voornoemde personen de indruk heeft gewekt dat er daadwerkelijk sprake zou zijn van een onjuiste dekkingsgraad van de reisverzekering en dat een reisverzekering en visum noodzakelijk zou zijn en

  • voornoemde personen geprobeerd te laten betalen middels het aanbieden van een creditcard bij een pinapparaat wetende dat dit pinapparaat voor voornoemde betaling niet geschikt was en uiteindelijk voornoemde personen met contant geld laten betalen en

  • nadat voornoemde personen aan verdachte het geldbedrag hadden betaald aan voornoemde personen tweedelijns formulieren en weigeringsformulieren als bevestiging van de clausule meegegeven en

  • de paspoorten van voornoemde personen voorzien van een inreisstempel,

zich aldus voorgedaan als een persoon die belast was met de grensbewaking, waardoor genoemde personen telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgiftes;

  1. hij in de periode van 11 september 2019 tot en met 14 september 2019 te Schiphol, meermalen, telkens één of meer geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten

    • één of meer tweedelijns controle formulieren (dossier pag. 29 en 35) en

    • een M17 formulier weigering toegang aan de grens aan onderdanen van derde landen (dossier pag. 36) en

    • één of meer paspoorten (dossier pag. 24, 30 en 85) en

    • een formulier verklaring ex art. 2.4 tweede lid van het Vreemdelingenbesluit (dossier pag. 92) valselijk heeft opgemaakt door

    • voornoemde formulieren te ondertekenen met en te voorzien van de door verdachte verzonnen namen adjudant-onderofficier [naam 1] met dienstnummer [nummer 1] en [naam 2], welke personen niet bestaan of niet werkzaam zijn bij de Koninklijke Marechaussee en

    • voornoemde paspoort(en) te voorzien van een inreisstempels met nummers G189 of G466 of G468 of G489 of G488 of G469 of G693 of G782, welke inreisstempels niet van verdachte zijn en waarvan verdachte niet als gebruiker van voornoemde inreisstempel(s) staat geregistreerd,

met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  1. hij in de periode van 11 september 2019 tot en met 14 september 2019 te Schiphol, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten

    • één of meer tweedelijns controle formulieren (dossier pag. 29 en 35) en

    • een M17 formulier weigering toegang aan de grens aan onderdanen van derde landen (dossier pag. 36) en

    • één of meer paspoorten (dossier pag. 4, 30 en 85),

    • een formulier verklaring ex art 12 tweede lid van het Vreemdelingenbesluit (dossier pag. 92)

als waren deze echt en onvervalst,

door deze aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] te geven en te verstrekken en terug te geven als bevestiging van de toegepaste clausule en die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hiermee als gecontroleerd aan te merken en als rechtmatig in Schengengebied aan te merken bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat deze formulieren waren voorzien van de door verdachte verzonnen namen adjudant-onderofficier [naam 1] met dienstnummer [nummer 1] en [naam 2], welke personen niet bestaan en niet werkzaam zijn bij de Koninklijke Marechaussee en waren voorzien van door verdachte valselijk opgemaakte handtekeningen en deze paspoorten door verdachte waren voorzien van een inreisstempels met nummers G189 of G466 of G468 of G489 of G488 of G469 of G693 of G782, welke voornoemde inreisstempels niet van verdachte zijn en waarvan verdachte niet als gebruiker van voornoemde inreisstempels staat geregistreerd.

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4. DE KWALIFICATIE VAN HET BEWEZENVERKLAARDE

Het bewezenverklaarde levert op:

  • feit 1: oplichting, meermaals gepleegd;

  • ten aanzien van de feiten 2 en 3: de voortgezette handeling van valsheid in geschrift, meermaals gepleegd

en opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, meermaals gepleegd.

5. DE STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

De feiten zijn strafbaar.

6. DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7. DE OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN DE STRAF

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan deze proeftijd de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering. Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat één deel van het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten € 1.050,00, afkomstig is uit misdrijf en daarom verbeurd moet worden verklaard. Op het resterende bedrag, te weten € 1.200,00, blijft conservatoir beslag rusten.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat rekening dient te worden gehouden met het volgende. Verdachte kampt met gevoelens van schaamte die hebben geleid tot suïcidale gedachten, waarvoor hij onder behandeling is geweest. Verdachte heeft voor zijn schulden betalingsregelingen getroffen met zijn schuldeisers en heeft per 17 april 2021 een fulltime baan. Verder heeft verdachte de zorg over zijn bij hem inwonende zoon. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf negatieve gevolgen zal hebben op het voornoemde. Tot slot verzoekt de verdediging de militaire kamer te volstaan met een veroordeling tot een fikse taakstraf. Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte afstand doet van het gehele geldbedrag ad € 2.250,00.

De beoordeling door de militaire kamer

De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de oplichting van meerdere personen en aan vervalsing van meerdere douaneformulieren. Dit zijn zeer ernstige feiten. Verdachte heeft zich voorgedaan als betrouwbare KMar-medewerker en heeft daarbij misbruik gemaakt van zijn positie. Verdachte heeft met zijn handelen het vertrouwen van de reizigers grovelijk geschaad. Dit betreft niet alleen het vertrouwen in de KMar, maar ook in Nederland als veilig gastland. Verdachte heeft daarnaast het algemeen aanzien van de KMar, een dienst die staat voor veiligheid en bescherming, bezoedeld. Uit het dossier is gebleken dat verdachte het geld voor zijn eigen plezier heeft gebruikt.

De militaire kamer rekent voorgaande verdachte bijzonder zwaar aan, zeker nu hij de rang van opperwachtmeester had. Verdachte had hiermee een voorbeeldfunctie en was verantwoordelijk voor, onder andere, het voorkomen van corruptie.

Uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 februari 2021 volgt dat verdachte niet eerder veroordeeld is. Ook weegt de militaire kamer mee dat verdachte als gevolg van zijn gedraging is ontslagen.

De reclassering schat het recidiverisico in als laag. Volgens de reclassering zijn er, behalve de huidige financiële problemen, geen andere factoren die het recidiverisico verhogen. De reclassering acht het positief dat verdachte professionele hulp geaccepteerd heeft en de aangereikte handvatten in de praktijk toepast.

De militaire kamer is van oordeel dat de feiten zodanig ernstig zijn, dat een gevangenisstraf met een behoorlijk onvoorwaardelijk gedeelte, mede uit een oogpunt van generale preventie aangewezen acht.

Alles afwegende acht de militaire kamer een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. De militaire kamer acht een voorwaardelijk deel als stok achter de deur noodzakelijk, aangezien verdachte over een omvangrijke schuld beschikt. Voorkomen moet worden dat hij in de verleiding komt om nieuwe vermogensdelicten te begaan.

8. DE BEOORDELING VAN HET BESLAG

De militaire kamer beslist dat het geldbedrag ad € 2.250,00 dat aan verdachte toebehoort en dat geheel door middel van feit 1 is verkregen, verbeurd wordt verklaard. De militaire kamer overweegt daartoe dat aannemelijk is dat het gehele inbeslaggenomen geldbedrag door middel van feit 1 is verkregen.

9. DE BEOORDELING VAN DE CIVIELE VORDERING

De benadeelde partij het Ministerie van Defensie heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 850,93 aan materiële schade.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering niet is ingediend door iemand die daartoe bevoegd is en omdat het bedrag dat gevorderd wordt geen rechtstreekse schade betreft. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, vanwege de zeer beperkte draagkracht van verdachte. Meer subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, nu verdachte al wederrechtelijk voordeel is ontnomen en de vordering op hetzelfde wederrechtelijk verkregen voordeel ziet.

Overweging van de militaire kamer

De militaire kamer ziet in het enkele feit dat de indiener het verzoek om schadevergoeding heeft ingediend zonder daartoe strekkende volmacht van het Ministerie van Defensie, geen grond om te twijfelen aan de bevoegdheid tot indiening van het verzoek. Door de verdediging is niet onderbouwd waarom aan die bevoegdheid moet worden getwijfeld, zodat daarin geen grond is gelegen om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.

Met betrekking tot de vraag of sprake is van rechtstreekse schade wordt als volgt overwogen. Uit artikel 51f, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering volgt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Van rechtstreekse schade is sprake wanneer iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Voor vergoeding komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks het gevolg is van het feit zoals in de tenlastelegging is omschreven. Voorgaande houdt in dat doorgaans alleen het slachtoffer van het strafbare feit zich kan voegen als benadeelde partij. Hier bestaan een aantal uitzonderingen op.

De militaire kamer is van oordeel dat in onderhavig geval geen sprake is van rechtstreekse schade. Het Ministerie van Defensie is niet direct slachtoffer geworden van de door verdachte gepleegde oplichting. Daarnaast valt het Ministerie van Defensie niet onder de kring van voegingsgerechtigden die aangemerkt wordt als een uitzondering op het uitgangspunt dat alleen het slachtoffer van het strafbare feit zich kan voegen als benadeelde partij.

Gelet op het voorgaande zal de militaire kamer het Ministerie van Defensie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

10. DE TOEGEPASTE WETTELIJKE BEPALINGEN

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33a, 56, 57, 225, 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11. DE BESLISSING

(Volgt: veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, verbeurdverklaring van € 2.250 en niet-ontvankelijkverklaring van het Ministerie van Defensie in de vordering tot materiële schade.)

Naar boven