Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26873/GV, 26 april 2023, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          22/26873/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 26 april 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 1 oktober 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft dat beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen (RSJ 22 maart 2022, 21/23609/GV).

Verweerder heeft op 5 april 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof opnieuw afgewezen.

Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager wordt verweten dat hij onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze het kortdurend re-integratieverlof bijdraagt aan of in dienst staat van zijn re-integratiedoelen. In een overgelegd schrijven van de reclassering staat duidelijk omschreven dat klager na een jarenlange detentie weer langzaam wil gaan wennen aan de samenleving. Hoewel een winkelbezoek niet als expliciet voorbeeld is genoemd in het kader van een kortdurend re-integratieverlof, kan dit een zeer nuttige bijdrage leveren aan klagers re-integratie, nu hij al een lange tijd in detentie verblijft.

Voor wat betreft de stappen die klager tijdens zijn detentie heeft genomen met betrekking tot zijn re-integratietraject, verwijst hij naar zijn detentie- & re-integratieplan (D&R-plan).

Het Openbaar Ministerie (OM) vond het ‘wennen aan de samenleving’ op 29 augustus 2021 geen legitiem faseringsdoel, maar over andere mogelijke weigeringsgronden is niet gesproken. In het advies van het OM staat bovendien dat klager zich als een voorbeeldgedetineerde gedraagt.

De risico’s worden door verweerder als te hoog ingeschat. Dit wordt in het geheel niet onderbouwd. Ondanks dat de slachtoffers/nabestaanden geen voorwaarden/wensen kenbaar hebben gemaakt, acht verweerder het in het belang van de nabestaanden onwenselijk dat klager in Sittard gaat winkelen.

Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat het onbegrijpelijk is dat de reclassering geen interventies nodig acht. Verweerder lijkt geheel ten onrechte op de stoel van gedragsdeskundigen te gaan zitten.

Klager heeft inmiddels vijf kortdurende en twee langdurende re-integratieverloven genoten en deze zijn allemaal perfect verlopen. Onderhavig beroep ziet nog altijd op zijn eerste verlofaanvraag die hij op 10 september 2021 heeft ingediend. Na het doorlopen van verschillende procedures heeft klager pas voor de eerste keer op 24 september 2022 een kortdurend re-integratieverlof genoten. Klager heeft dus een jaar gewacht op zijn re-integratie buiten de gevangenismuren. Zijn persoonlijke omstandigheden waren op 24 september 2022 exact hetzelfde als op 10 september 2021.

 

Standpunt van verweerder

Uit klagers dossier blijkt dat er – ondanks het gegeven dat hij voor de tweede keer iemand van het leven heeft beroofd – nooit psychologisch onderzoek is gedaan. De reclassering heeft gerapporteerd dat de risico’s als laag worden ingeschat, maar dat als het component van de lange detentie uit de analyse wordt gehaald, de risico’s als gemiddeld worden ingeschat. De reclassering ziet echter geen aanleiding tot het inzetten van interventies. Het OM en de vrijhedencommissie hebben negatief geadviseerd.

Blijkens artikel 3, zevende lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) had, gelet op het feit waar klager voor veroordeeld is, de uitkomst van de risicotaxatie en delictanalyse meegewogen moeten worden bij de beoordeling van klagers verzoek. Deze zijn echter nooit afgenomen bij klager. Dat klager binnen detentie wordt bestempeld als een modelgedetineerde, doet hier niet aan af.

Op 6 september 2022 heeft de Minister voor Rechtsbescherming ingestemd met een wijziging van voornoemd artikel 3, zevende lid van de Regeling. Het enkel ontbreken van een delictanalyse en risicotaxatie geldt niet meer als grond voor afwijzing. Om die reden is op 14 september 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof om een sollicitatiegesprek te voeren toegewezen.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 26 februari 2008 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 24 jaar en 4 maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde doodslag en een poging daartoe. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 22 februari 2024.

 

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

 

De inhoudelijke beoordeling

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om onder begeleiding van zijn reclasseringsambtenaar naar de stad te gaan om daar te wennen aan de drukte en wellicht enkele winkels te bezoeken. Klager wenst na zijn lange detentie weer rustig te wennen aan de veranderde samenleving.

De beroepscommissie stelt voorop dat bij een verzoek om kortdurend re-integratieverlof inzichtelijk moet worden gemaakt op welke wijze het kortdurend re-integratieverlof bijdraagt aan of in dienst staat van de re-integratiedoelen die in het D&R-plan van de betreffende gedetineerde zijn vastgelegd. Dit brengt met zich mee dat de re-integratiedoelen van de gedetineerde concreet moeten worden omschreven en dat duidelijk dient te zijn op welke manier wordt beoogd de betreffende re-integratiedoelen te bereiken. Onder het concrete re integratiedoel kunnen ook activiteiten vallen die eenvoudig van karakter zijn, zoals het doen van boodschappen, als dit bijdraagt aan de re-integratie van de gedetineerde (Stcrt. 2021, 28357). Klagers verlofaanvraag staat in dienst van een re-integratiedoel dat in zijn D&R-plan is vastgelegd, namelijk het ‘verminderen van hospitalisatie na lange detentie’ met de bijhorende actie ‘met buddy naar de stad/winkels’.

Sinds 6 september 2022, wordt, vooruitlopend op een wijziging van artikel 3, zevende lid, van de Regeling, niet meer bij alle verlofaanvragen van gedetineerden bij wie sprake is van een ernstig geweld- en zedenmisdrijf, een delictanalyse en risicotaxatie verplicht gesteld. Deze wijziging heeft ook betrekking op klager. Verweerder heeft naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende gemotiveerd waarom het afnemen van een delictanalyse en risicotaxatie, mede bezien in de context van voornoemde (beoogde) wijziging van de Regeling, in klagers geval ten tijde van de bestreden beslissing noodzakelijk was (vergelijk RSJ 23 maart 2023, 22/29279/GV), zodat dit de afwijzing van klagers verzoek niet kan dragen.

Bovendien staan de aard en ernst van de door klager gepleegde delicten niet reeds per definitie in de weg aan klagers verzoek. De gepleegde delicten en de belangen van slachtoffers en nabestaanden dienen – anders dan waarvan de bestreden beslissing blijk geeft – ook te worden bezien in de context van het algemeen maatschappelijke belang en het individuele belang van klager bij de voorbereiding op een geleidelijke terugkeer in de samenleving gedurende de eindfase van zijn detentie. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder dit onvoldoende in de bestreden beslissing betrokken.

Tot slot heeft verweerder naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende onderbouwd dat de door de reclassering ingeschatte risico’s een afwijzing van klagers verzoek rechtvaardigen.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom (opnieuw) gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder niet opdragen om opnieuw een nieuwe beslissing te nemen, nu klager inmiddels een reeks aan kortdurende re-integratieverloven en twee langdurende re-integratieverloven heeft genoten. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu het een tweede motiveringsgebrek ten aanzien van dezelfde verlofaanvraag betreft. Zij zal deze vaststellen op €30,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

 

 

Deze uitspraak is op 26 april 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven