Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30103/GA, 8 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:08-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30103/GA

               

Betreft [klager]

Datum 8 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om contact met de media.

 

De beklagcommissie bij de PI Heerhugowaard heeft op 27 oktober 2022 het beklag gegrond verklaard en de directeur opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen (ZB-2022-158). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Heerhugowaard, de landsadvocaat mr. M. Beekes, klager en zijn raadsman mr. A. Wijburg gehoord op de digitale zitting van 24 februari 2023.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Het verzoek ziet op het leveren van een bijdrage aan een documentaire-project om klagers strafproces in beeld te brengen. Het gaat om de visie en inzichten van klager op het criminele circuit van de jaren ’90 en op zijn veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf. De gesprekken zouden moeten worden opgenomen, eerst met een dictafoon en daarna met een filmcamera.

 

Mediacontact ten behoeve van een documentaire waarin klager alle ruimte krijgt om te spreken over die onderwerpen, verdraagt zich op dit moment niet met de belangen van de nabestaanden bij rust en om niet (opnieuw) met klager te worden geconfronteerd (artikel 40, eerste lid, onder c, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)).

 

Hoewel de feiten in 2005 en 2006 zijn gepleegd, is de veroordeling van klager pas in 2019 onherroepelijk geworden. Dat was op 7 maart 2022 (de datum van de afwijzing van het verzoek) nog geen drie jaar geleden. De nabestaanden konden dus hoogstwaarschijnlijk niet eerder dan in 2019 het leven weer oppakken en beginnen met de verwerking van het verlies van hun naasten door de liquidaties waarvoor klager is veroordeeld. Dat geldt temeer gelet op de ernst van de strafbare feiten, de impact van het proces en de continue media aandacht die daarvoor is geweest.

 

Het voorgaande is niets slechts een aanname van de directeur. Uit wetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van moord voor nabestaanden komt naar voren dat de rouwverwerking pas kan beginnen als er een onherroepelijke veroordeling ligt.  Dat dit ook opgaat voor de nabestaanden in klagers strafzaak, blijkt uit het arrest van het gerechtshof uit 2017.  Uit het arrest volgt dat de continue media-aandacht veel leed heeft veroorzaakt. Het proces heeft lang geduurd en telkens verschenen de schokkende foto’s van de liquidaties opnieuw in de media. Als klager nu al in de media zou optreden om over de strafzaak te praten, zou dit opnieuw een ongewenste belasting voor de nabestaanden opleveren. De directeur kan geen termijn geven wanneer een verzoek zou kunnen worden toegewezen. Het is op dit moment te vroeg om de nabestaanden te benaderen.

 

De beklagcommissie legt een te zware motiveringsverplichting op de directeur. De directeur hoeft de nabestaanden niet te benaderen om tot een afwijzing van klagers verzoek te komen. Het is evident dat de belangen van de nabestaanden zich niet verdragen met een bijdrage van klager aan een documentaire(reeks), juist omdat hij daarin zou spreken over de strafbare feiten, het proces en de levenslange gevangenisstraf.

 

Dat één van de nabestaanden recent haar verhaal in de media heeft gedaan, kan niet in het voordeel van klager worden meegewogen. De positie van de nabestaanden is van een heel andere orde dan die van klager. Het kan voor nabestaanden helend zijn om na een jarenlange procedure hun verhaal naar voren te brengen.

 

Het recht op vrijheid van meningsuiting is, gelet op artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 40 van de Pbw, niet absoluut. Een beperking is gerechtvaardigd wanneer de belangen van derden, zoals de nabestaanden, zich hiertegen verzetten. De rust van de nabestaanden wordt ook verstoord als aan hen wordt gevraagd om na te denken over wat het voor hen zou betekenen als het strafproces, en klager in het bijzonder, weer in de media zouden verschijnen. De belangen van de nabestaanden bij rust en rouwverwerking wegen zwaarder dan klagers belang om zijn kant van het verhaal te vertellen. Klager heeft die kans ruimschoots gehad gedurende het tien jaar durende strafproces.

 

De directeur heeft met inachtneming van de uitspraak van de beklagcommissie een nieuwe beslissing genomen waarin meer aandacht is besteed aan de belangen van de nabestaanden en het belang van klager.

 

Standpunt van klager

Klager herhaalt hetgeen in beklag is aangevoerd en voert ter aanvulling het volgende aan. De directeur heeft geen zorgvuldige belangenafweging gemaakt. Klager heeft zwaarwegend belang bij het uitoefenen van zijn recht op vrijheid van meningsuiting. De mogelijkheid om te kunnen spreken over zijn zaak in een inhoudelijke, kwalitatieve en journalistieke documentaire is uniek en doet zich nu voor. Klager is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en wenst daarop zijn visie te geven. Inwilliging van het verzoek dient ook een breder maatschappelijk belang.

 

De directeur gaat ten onrechte voorbij aan de zwaarwegende belangen van klager en kent te veel gewicht toe aan de belangen van de nabestaanden, zonder die te concretiseren. De directeur kan niet weten hoe de nabestaanden tegenover het verschijnen van klager in de media staan. De motiveringsplicht is niet te zwaar. De directeur heeft geen enkele poging ondernomen om de belangen van de nabestaanden nader te concretiseren, anno nu, ten aanzien van dit verzoek. De directeur volstaat met aannames en algemene verwijzingen naar literatuur. Klager heeft een zoekopdracht naar één van de nabestaanden overgelegd, die aannemelijk maakt dat de nabestaanden zelf contact hebben gezocht met de media.

 

Klagers strafzaak zal continu in de media blijven met bijvoorbeeld boeken en series. Ook de levenslange gevangenisstraf is op dit moment veel in de media. Een medegedetineerde die ook een levenslange straf heeft, heeft wel toestemming voor mediacontact gekregen zonder dat nabestaanden (van feiten uit 2005) daarin betrokken werden. Klager behandelt de nabestaanden fatsoenlijk en niet onnodig grievend. Hij is vaker benaderd door de media, maar is daar nooit op in gegaan. Het is achttien jaar na de strafbare feiten. De documentaire gaat niet alleen over klager, maar over zoveel mogelijk procesdeelnemers. Het zal een inhoudelijk interessante documentaire zijn en geen spektakel. Er zal respectvol met nabestaanden worden omgegaan.

 

Klagers verzoek is nog actueel. De nieuwe beslissing is genomen op een hernieuwd verzoek. Bij dat verzoek is een brief overgelegd van de vertegenwoordiger van de media met de huidige stand van zaken. Er zal een serie gaan komen waarbij alle betrokkenen aan het woord zullen komen.

 

Klager verzoekt te beslissen dat hij contact mag hebben met de media.

 

3. De beoordeling

Artikel 40 van de Pbw luidt:

1.  De directeur kan toestemming geven voor het voeren van een gesprek tussen de gedetineerde en een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:

a.  de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;

b.  de bescherming van de openbare orde en de goede zeden;

c.  de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde;

d.  de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

2.  De directeur kan met het oog op de bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen aan de toegang van een vertegenwoordiger van de media tot de inrichting voorwaarden verbinden. De directeur is bevoegd een vertegenwoordiger van de media uit de inrichting te doen verwijderen, indien hij de hem opgelegde voorwaarden niet nakomt.

3.  De directeur kan op het contact met een vertegenwoordiger van de media toezicht uitoefenen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid. Artikel 38, vierde lid, tweede en derde volzin, en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

 

Het is vaste rechtspraak van de beroepscommissie dat de directeur iedere keer dat een gedetineerde verzoekt om een gesprek te mogen voeren met een vertegenwoordiger van de media, een afweging moet maken tussen het belang van klager en de belangen zoals genoemd in artikel 40, eerste lid, van de Pbw (bijvoorbeeld RSJ 19 juli 2022, R-20/8114/GA). Daarbij wordt ook het bepaalde in artikel 10 van het EVRM in acht genomen.

 

Klager heeft een verzoek gedaan tot contact met een vertegenwoordiger van de media ten behoeve van een documentaire(reeks) over – kortgezegd – klagers strafproces en de veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf. Het gaat volgens het verzoek om één of twee kennismakingsgesprekken die worden opgenomen met een dictafoon. Indien dit positief verloopt zou worden bekeken of er sprake kan zijn van beeld- en/of geluidopnames van nog drie gesprekken. De directeur heeft het verzoek op 7 maart 2022 afgewezen, omdat toestaan van contact met de media zich niet zou verdragen met het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, namelijk de nabestaanden van de slachtoffers van de delicten waarvoor klager is veroordeeld. Volgens de directeur kon de rouwverwerking van de nabestaanden pas beginnen bij het onherroepelijk worden van de zaak in 2019. Het zou niet in het belang van de nabestaanden zijn als klager nu al in de media zou verschijnen om te praten over de strafzaak. De directeur verwijst naar de uitspraak van het gerechtshof waarin is overwogen dat de media-aandacht voor de strafzaak voortdurend bijdraagt aan het leed dat hen is aangedaan.

 

De beroepscommissie begrijpt het veronderstelde belang van de nabestaanden bij rust, maar acht het onvoldoende gemotiveerd dat dit zich in deze oriënterende fase niet verdraagt met het verzochte mediacontact, waarbij zij opgemerkt dat er slechts beperkte informatie beschikbaar is over de beoogde documentaire. De directeur heeft onvoldoende gemotiveerd dat het belang van de nabestaanden bij rust dermate groot is, dat klagers verzoek op slechts deze grond had kunnen worden afgewezen.

 

Gelet op de omstandigheid dat inhoud, werkwijze, inbreng van klager en doel van de documentaire nagenoeg onbekend is, is het voorshands niet evident dat de belangen van de nabestaanden dienen te prevaleren boven de belangen van klager. Daarbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat het ten tijde van de afwijzing vijf jaar was na de veroordeling van klager door het gerechtshof en drie jaar na het arrest  van de Hoge Raad. De directeur is er zonder nadere motivering van uitgegaan dat het benaderen van de nabestaanden ten tijde van de afwijzing nog een te grote belasting voor hen zou opleveren. Ook neemt de beroepscommissie in aanmerking dat (in ieder geval één van) de nabestaanden zelf recent in de media is geweest. Uit de door klager in beroep overgelegde brief van de producent van de documentaire lijkt overigens te volgen dat de documentaire ongeacht klagers eventuele bijdrage zal gaan verschijnen.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. Klager heeft de beroepscommissie verzocht om te bepalen dat hij contact mag hebben met de media. De beroepscommissie zal daartoe niet overgaan. De beroepscommissie kan zich vinden in het oordeel van de beklagcommissie dat de directeur vanwege het motiveringsgebrek een nieuwe beslissing diende te nemen. De directeur heeft na de uitspraak in beklag opnieuw een beslissing omtrent contact met de media genomen. Daartegen heeft klager (eerst) beklag en (later) beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie zal het beroep gelet op het voorgaande ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 8 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven