Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31480/GA, 15 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31480/GA

               

Betreft [klager]

Datum 15 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 10 januari 2023 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

 

Klagers raadsvrouw, mr. S. Aarts, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, mr. S. Lodder, waarnemer van klagers raadsvrouw, en twee juridisch medewerkers van het PPC van de PI Vught gehoord op de zitting van 10 februari 2023 in de PI Vught.

Het lid van de beroepscommissie mr. drs. F.M.J. Bruggeman was niet ter zitting aanwezig maar leest en beslist – met instemming van partijen – op de stukken mee.

Mr. R. Raat, lid bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er bestaat geen noodzaak voor de dwangmedicatie. Klager ontkent dat sprake is van een stoornis en paranoïde wanen. Indien hier wel vanuit wordt gegaan, is er geen sprake van gevaar. Nergens blijkt uit dat klager fysiek gewelddadig is dan wel concreet gevaar veroorzaakt voor zichzelf of anderen. Uit de stukken blijkt slechts dat klager sinds november 2022 geagiteerd reageert. De bedreigingen die klager heeft geuit zijn twee jaar geleden gedaan in de PI Lelystad. Daar is geen sprake van geweest in de PI Vught. In de PI Vught hebben er twee incidenten plaatsgevonden, waarover klager zelf aangeeft dat hij bij één daarvan te ver is gegaan. Dat is geen reden om aan klager een a-dwangbehandeling op te leggen. Ook is niet gebleken dat sprake is van een causaal verband tussen klagers agressieve gedrag en zijn gestelde paranoïde waangedachten en/of andere stoornissen. Gelet hierop kan niet worden geconstateerd dat door het opleggen van de maatregel het gevaar zal afnemen, althans is dit onvoldoende onderbouwd.

 

Nu geen sprake is van gevaar, is de toediening van de medicatie disproportioneel, omdat dit een inbreuk vormt op de lichamelijke integriteit van klager. Klager ervaart veel bijwerkingen van de medicatie. Hij komt aan en heeft een opgeblazen gevoel. De medicatie kan zowel fysiek als mentaal van invloed zijn op hoe klager zich voelt.

 

Klagers gevangenisstraf loopt op 28 februari 2023 af. Gelet hierop rijst de vraag of de a-dwangbehandeling nog daadwerkelijk doelmatig en effectief zal zijn. Om die reden is er momenteel geen noodzaak tot dwangmedicatie, hetgeen op korte termijn niet zal veranderen. Daarnaast dient klager ingesteld te worden op de medicatie, wat wellicht langer duurt dan de tijd die hij nog in detentie zal verblijven.

 

Hoewel er multidisciplinair overleg heeft plaatsgevonden, is er onvoldoende rekening gehouden met klagers belangen wat betreft de dwangmedicatie.

 

A-dwangbehandeling is een ultimum remedium. Niet gebleken is dat de directeur heeft geprobeerd alternatieve maatregelen te treffen. Met klager is slechts geprobeerd het gesprek over de medicatie aan te gaan. Dit is in strijd met de eisen van subsidiariteit. Daarnaast heeft klager aangegeven bereid te zijn vrijwillig de medicatie in te nemen voor de duur van twee weken. Hier is geen kans voor gegeven. Klager had deze mogelijkheid moeten krijgen alvorens dwangmedicatie toe te passen.

 

De directeur heeft een vormfout gemaakt door in de schriftelijke beslissing geen termijn van indienen van beroep te vermelden. Dit is zeer kwalijk, rekening houdend met de grote impact die de maatregel heeft op klager en de noodzaak van het tijdig indienen van beroep.

 

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de door hem geleden schade.

 

Standpunt van de directeur

Klager is 2018 en 2020 psychologisch gerapporteerd, waarbij een borderline persoonlijkheidsstoornis, een ander gespecificeerde seksuele disfunctie en stoornis in het gebruik van cannabis worden vastgesteld. Vanaf december 2020 tot aan juni 2022 komt klager af en aan in beeld bij de psychiaters in de inrichtingen waar hij verblijft in verband met vreemd gedrag. Er wordt getwijfeld of sprake is van een waanstoornis, een psychotische stoornis of toch psychotische overschrijdingen bij LVB/autisme/persoonlijkheidsproblematiek.

 

Bij binnenkomst in het PPC op 27 juni 2022 worden er psychotische symptomen gezien, maar lijkt geen sprake van een floride psychotisch beeld. Vanaf half november 2022 komt klager meer in beeld vanwege een psychotisch toestandsbeeld met grootheidswanen en paranoïde wanen. Daarnaast is sprake van oplopende agitatie, uiten van bedreigingen en incidenten. Tijdens een gesprek over medicatie geeft klager aan dat hij eerder een politieagent “vlak tegen de vloer heeft geslagen” toen diegene bij hem kwam met medicatie. In het weekend van

17 en 18 december 2022 heeft klager een conflict met een medegedetineerde. In het gesprek met de psychiater op 20 december 2022 lijkt sprake van auditieve hallucinaties, grootheidswanen en paranoïde wanen, waarbij een schizofrene ontwikkeling wordt genoemd. Er is sprake van gevaar voor agressie naar derden en gevaar voor het oproepen van agressie van derden jegens hemzelf. Tevens zou er gesproken kunnen worden van gevaar voor maatschappelijke teloorgang.

 

Klager staat niet open voor vrijwillig medicatiegebruik, ziet er het nut niet van in en is overtuigd dat hij het niet nodig heeft omdat hij niet ziek is. Dat klager na het gesprek over medicatie heeft aangegeven de medicatie voor de maximale duur van twee weken te zullen innemen, lijkt voort te komen uit het feit dat besproken is dat er een aanvraag a-dwangbehandeling zal volgen. Deze behandeling moet worden gestart omdat het zeer waarschijnlijk is dat hij de medicatie direct zal stoppen als de aanvraag dwangbehandeling zal worden gestaakt.

 

Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn er geen alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke behandeling, dan behandeling met een effectief en een voldoende lang toegediend antipsychoticum. Afzondering is geen adequaat alternatief voor de noodzakelijke behandeling. Gedragsmatige aanpak heeft geen resultaat opgeleverd. De observatie en het insteken op contactopbouw hebben niet geleid tot motivatie voor behandeling. Langdurig is gepoogd klager zonder medicamenteus ingrijpen te stabiliseren, maar er trad enkel verslechtering van het toestandsbeeld op.

 

Sinds de toepassing van de a-dwangbehandeling blijft klager waangedachten houden, maar heeft hij minder ideeën met betrekking tot zijn vermeende bedrijf en ervaart hij meer rust.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

 

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Daarnaast heeft de directeur klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

 

Strikt genomen kent de Pbw geen bepaling dat de rechtsmiddelenclausule in de definitieve beslissing a-dwangbehandeling wordt vermeld. De beroepscommissie acht het echter wel wenselijk dat die clausule in de beslissing wordt opgenomen naar analogie van het bepaalde in artikel 58, vierde lid, Pbw ten aanzien van directeursbeslissingen waartegen beklag openstaat. Nu klager door het weglaten van de termijn in de overigens wel opgenomen clausule niet in zijn belangen is geschaad en tijdig een rechtsmiddel heeft kunnen aanwenden, ziet de beroepscommissie geen aanleiding voor gegrondverklaring van het beroep op vormverzuim.

 

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

 

Klager is gediagnosticeerd met een psychotisch toestandsbeeld met grootheids- en paranoïde wanen. Klager laat in het PPC een wisselend beeld zien, waarbij er sinds november 2022 in toenemende mate sprake is van op de voorgrond staande psychotische symptomatologie en oplopende agitatie, uiten van bedreigingen en incidenten. Door deze gedragingen bestaat bij klager sprake van gevaar voor agressie naar derden en gevaar voor het oproepen van agressie van derden jegens hemzelf. Ook is er gevaar voor maatschappelijke teloorgang. Klager is ervan overtuigd dat hij niet ziek is en weigert (vrijwillige) medicatie. Dat klager na voornoemd gesprek heeft aangegeven de medicatie gedurende maximaal twee weken te zullen innemen, lijkt (enkel) voort te komen uit het feit dat een aanvraag a-dwangbehandeling is besproken. Het is zeer waarschijnlijk dat klager met de medicatie stopt wanneer de aanvraag wordt gestaakt. Er zijn geen alternatieven beschikbaar dan behandeling met een effectief en een voldoende lang toegediend antipsychoticum. Het niet medicamenteus ingrijpen leidt tot een verslechtering van het toestandsbeeld.

 

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

Naar het oordeel van de beroepscommissie getuigt het van goede zorgverlening in het PPC om klager middels een a-dwangbehandeling medicatie te geven op het moment dat het in artikel 46a van de Pbw genoemde gevaar wordt geconstateerd. Dat het einde van klagers detentie op dat moment in zicht kwam maakt dit niet anders. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 15 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven