Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29829/GV, 16 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/29829/GV

               

Betreft [klager]

Datum 16 februari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 6 oktober 2022 klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) toegewezen.

 

Klagers raadsvrouw, mr. G. Akaröz, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er zijn redenen die zich verzetten tegen het verlenen van strafonderbreking. De rechtbank heeft het overleveringsverzoek aan de Italiaanse justitiële autoriteiten toegewezen. Op basis van algemene omstandigheden in de Italiaanse detentiecentra en gelet op de tussenuitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:10053) is sprake van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. De beroepscommissie wordt verzocht hiernaar onderzoek te doen. Daarnaast is het onzeker of klager de uitkomsten van een in Italië lopend strafrechtelijk onderzoek in vrijheid mag afwachten. De verleende strafonderbreking kan daarom worden aangemerkt als een verkapte detentie. Dat strookt niet met de door de wetgever bedoelde aard van de strafonderbreking. Op het moment dat klager op 5 oktober 2022 instemde met het verlenen van strafonderbreking, was hij in de veronderstelling dat hij naar Albanië zou worden uitgezet. Deze instemming had hij niet gegeven indien hem ondubbelzinnig was verteld dat het ging om overlevering aan Italië. De beroepscommissie wordt verzocht het vrijhedenadvies opnieuw met klager te bespreken, door hem te laten ondertekenen en bij verweerder op te vragen. Zonder een ondertekend advies kan niet zomaar strafonderbreking worden toegekend.

 

Standpunt van verweerder

Klagers overlevering aan Italië en zijn detentie aldaar staan niet in de weg aan het verlenen van strafonderbreking. Dit kan worden opgemaakt uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling en de jurisprudentie van de beroepscommissie. Mogelijke contra-indicaties zijn in klagers geval niet aan de orde. In het vrijhedenadvies staat dat hij zelf om strafonderbreking heeft verzocht en dat hij ermee bekend was dat hij aan de Italiaanse justitiële autoriteiten zou worden overgeleverd. Dat gedetineerden in Italië onmenselijk worden behandeld is verweerder niet bekend. Het in dit kader ingenomen standpunt van klager is onvoldoende onderbouwd.

 

3. De beoordeling

Klager is op 25 oktober 2022 overgeleverd aan de Italiaanse justitiële autoriteiten. Hij was sinds 17 juni 2022 in Nederland gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De einddatum van klagers detentie was bepaald op 11 februari 2023. De eerst mogelijke datum van het verlenen van strafonderbreking was op 14 oktober 2022.

 

Op grond van artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

 

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Aan hem is strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling toegekend op grond van zijn verblijfstatus, zijn onherroepelijke veroordeling in Nederland en aangezien uit de uitgebrachte adviezen niet bleek van contra-indicaties voor het verlenen van strafonderbreking.

 

In het dossier staat dat de strafonderbreking is verleend op verzoek van klager, dat hij wist dat hij naar Italië zou worden overgebracht en dat hij akkoord was met het in dat kader uitgebrachte positieve advies van de vrijhedencommissie/de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel. Hieruit blijkt dat klagers standpunt kenbaar is betrokken bij de besluitvorming. De beroepscommissie ziet, het voorgaande in ogenschouw nemend, dan ook geen reden om te oordelen dat de bestreden beslissing onzorgvuldig is genomen. Maar ook los van de vraag of klager heeft ingestemd met het verlenen van strafonderbreking, geldt dat verweerder ambtshalve bevoegd is om strafonderbreking te verlenen (en dat de directeur van de PI Ter Apel daartoe kan adviseren). Een verzoek of de toestemming van de vreemdeling is daarvoor niet vereist. De beroepscommissie wijst het verzoek om een hernieuwd advies van de directeur dan ook af.

 

De beroepscommissie wijst ook het verzoek van klager tot het onderzoeken van de detentie¬omstandigheden in Italiaanse detentiecentra af. Deze kwestie ligt niet ter beoordeling van de beroepscommissie, maar heeft al gespeeld in het kader van het jegens klager uitgevaardigde Europees aanhoudingsbevel (EAB). Hierbij deed zich op grond van artikel 11 van de Overleveringswet de vraag voor of aan het EAB gevolg moest worden gegeven in het geval dat er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestonden dat klager na overlevering een reëel gevaar liep dat het verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) zou worden geschonden. Het staat vast dat de rechtbank Amsterdam inmiddels de overlevering rechtens heeft toegestaan en dat klager aan de Italiaanse justitiële autoriteiten is overgeleverd.

 

In zijn algemeenheid acht de beroepscommissie het verlenen van strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling niet onredelijk, indien daaropvolgend overlevering of uitlevering van de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland aan een buitenlandse justitiële autoriteit zal plaatsvinden. Wel dient voldoende vast te staan dat de strafonderbreking en de overlevering of uitlevering elkaar niet doorkruisen en dat beide kunnen worden gerealiseerd conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving. In klagers geval is niet gebleken dat de uitvoering van het EAB in het geding zou komen indien aan hem strafonderbreking in de zin van artikel 40a zou worden verleend.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing om aan klager strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling te verlenen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 16 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven