Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31439/SGA, 13 januari 2023, schorsing
Uitspraakdatum:13-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          23/31439/SGA    

          

Betreft [Verzoeker]

Datum 13 januari 2023

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) heeft

a.  aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van zes dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege de omstandigheid dat verzoeker getracht heeft om contrabande binnen te smokkelen, ingaande op 10 januari 2023 om 14.00 uur en eindigend op 16 januari 2023 om 14.00 uur;

b.  beslist D. te weigeren als bezoekster voor de duur van drie maanden.

 

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift. Voorts is de schriftelijke mededeling van de beslissing tot ontzegging van bezoek opgevraagd en aan het dossier toegevoegd.

 

2. De beoordeling

Ten aanzien van a.

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat op 9 januari 2023 aan verzoeker een afzonderingsmaatregel is opgelegd in verband met vermoedelijke invoer van contrabande tijdens het bezoek. Uit de ordemaatregel van 9 januari 2023 komt naar voren dat tijdens het bezoekuur geconstateerd is dat verzoeker een pakketje overhandigd krijgt van zijn bezoekster. De bezoekster haalde het pakketje uit haar laars en overhandigde dit aan verzoeker die het vervolgens in zijn broek stopte (waarschijnlijk in een lichaamsholte). Verzoekers onderbroek zat vol met vaseline, waardoor het vermoeden rees dat verzoeker de contrabande had opgestoken. Op 10 januari 2023 is in verzoekers ontlasting een kapot plastic zakje aangetroffen. De directeur geeft aan dat bij een eerdere visitatie een gelijksoortig zakje bij verzoeker is aangetroffen waar hasj in zat. De directeur acht het dan ook voldoende aannemelijk dat het plastic zakje nu ook hasj bevatte en heeft verzoeker hiervoor disciplinair gestraft. Verzoeker is het niet eens met de aan hem opgelegde disciplinaire straf nu er geen contrabande bij hem zijn aangetroffen.

Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker getracht heeft om contrabande naar binnen te smokkelen. De bestreden beslissing kan dan ook niet op voorhand onredelijk of onbillijk worden geacht. Het verzoek zal worden afgewezen.

 

Ten aanzien van b.

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Artikel 38, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bepaalt dat de gedetineerde recht heeft gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. Op grond van artikel 38, derde lid, van de Pbw in samenhang met artikel 36, vierde lid, van de Pbw kan de directeur de toelating tot de gedetineerde van een bepaald persoon weigeren voor ten hoogste twaalf maanden, indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Tevens kan de directeur op grond van artikel 51, eerste lid, sub b, van de Pbw bezoek ontzeggen voor ten hoogste vier weken als een disciplinaire straf.

De voorzitter stelt vast dat in de ordemaatregel van 9 januari 2023 een zin is opgenomen waarin staat dat mevrouw D. voor de duur van drie maanden de toegang tot de inrichting wordt ontzegd en dat het verzoekers verantwoordelijkheid is om haar daarover te informeren. Uit deze enkele mededeling wordt niet duidelijk op grond van welke wettelijke grondslag de directeur de toegang heeft willen ontzeggen. De duur van de ontzegging doet vermoeden dat de directeur dit op grond van artikel 38, eerste lid, van de Pbw heeft willen doen. In dat geval vereist de wet dat de directeur aan een gedetineerde een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling geeft. Een dergelijke afzonderlijke schriftelijke beslissing bevindt zich niet bij de stukken. Nu er geen afzonderlijke beslissing is opgemaakt en de wettelijke grondslag niet duidelijk is geworden, zal de voorzitter het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Ten overvloede merkt de voorzitter nog op dat indien de directeur de ontzegging van het bezoek als ordemaatregel op heeft willen leggen (aangezien de mededeling in de ordemaatregel is opgenomen), dat de Pbw een ordemaatregel van ontzegging van bezoek niet kent.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek ten aanzien van a. af.

De voorzitter wijst het verzoek ten aanzien van b. toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

 

Deze uitspraak is op 13 januari 2023 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven