Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30042/GA, 9 januari 2023, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          22/30042/GA    

           

Betreft [klager]

Datum 9 januari 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) heeft op 20 oktober 2022 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft mevrouw […], directeur Zorg en behandeling en psychiater bij het PPC Scheveningen, gehoord op de zitting van 25 november 2022 in de PI Vught door middel van een digitale verbinding.

De raadsman heeft per e-mail laten weten dat klager niet bij de behandeling van het beroep aanwezig wenst te zijn en dat hij zelf niet in de gelegenheid is ter zitting te verschijnen. De raadsman heeft verwezen naar de beroepsgronden.

De heer mr. drs. R. Raat en mevrouw drs. U.A. Breedijk, leden van de RSJ, waren als toehoorder aanwezig.

Het lid van de beroepscommissie dr. T. Jambroes, was niet ter zitting aanwezig, maar leest en beslist op de stukken mee.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager betwist dat ten tijde van de bestreden beslissing sprake was van een relevant gevaar, zoals in artikel 46a van de Pbw wordt beschreven. Klager betwist ook dat hij psychiatrische klachten heeft en dat hij (vanuit die psychiatrische klachten) gevaar voor zichzelf of anderen veroorzaakt of veroorzaakt heeft. Klager herkent zich dan ook niet in het beeld dat over zijn functioneren wordt geschetst in de bestreden beslissing.

Uit het advies van de niet-behandelend psychiater volgt dat het onderzoek van klager plaatsvond op 11 oktober 2022, terwijl de beslissing tot dwangbehandeling geldt vanaf 20 oktober 2022. Op grond van artikel 46e, tweede lid, van de Pbw, dient het onderzoek van de niet behandelend psychiater ‘kort tevoren’ plaats te vinden. Daarvan is in dit geval geen sprake (ondanks bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2022, 22/28111/GA), nu het onderzoek plaatsvond op 11 oktober 2022 en de beslissing is ingegaan op 20 oktober 2022 zodat de bestreden beslissing in strijd met de wet moet worden geacht.

Tenslotte wordt in de stukken ten onrechte benoemd dat klager sinds 12 juni 2022 gedetineerd is. Klager is gedetineerd sinds 12 september 2022 en verblijft sinds 15 september 2022 in het PPC. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De directeur verwijst voor de achtergrond, motivering en noodzaak naar het advies van de behandelend psychiater, het advies van de niet bij de behandeling van klager betrokken psychiater en naar de beslissing geneeskundige a-dwangbehandeling.

Ter zitting is nader toegelicht dat er bij klager sprake is van een ernstige psychiatrische aandoening en gevaar, zoals dat uitvoerig is weergegeven in de adviezen van de psychiaters. Aan de a-dwangbehandeling is een b-dwangbehandeling voorafgegaan. Met antipsychotica verbetert klager snel. Klager stond niet open voor een behandeling in een vrijwillig kader. Het onderzoek in het kader van de second opinion vond op 11 oktober 2022 plaats en op 13 oktober 2022 is de beslissing door de directeur aangezegd. Er was daarna ruimte om daarover te spreken met de advocaat en de Commissie van Toezicht. Dat een week later op 20 oktober 2022 de beslissing is genomen, is, is gegeven het toestandsbeeld van klager, niet lang. 

 

3. De beoordeling

 

Formaliteit

Namens klager is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij niet ‘kort tevoren’ is onderzocht. De beroepscommissie overweegt daarover als volgt.

Met betrekking tot het ‘kort tevoren’ onderzoeken bepaalt artikel 46e, tweede lid, van de Pbw dat ten behoeve van een beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling een verklaring van de behandelend psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was, dient te worden overgelegd. Het vereiste van het ‘kort tevoren’ onderzoeken van de gedetineerde ziet enkel op de onafhankelijke psychiater. De periode tussen het bezoek en het uitbrengen van het advies door de onafhankelijk psychiater op 11 oktober 2022 en de voorgenomen beslissing respectievelijk definitieve beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling van 13 oktober respectievelijk 20 oktober 2022 kan naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid als ‘kort tevoren’ worden aangemerkt (vergelijk RSJ 21 maart 2017, 17/0050/GA en RSJ 18 oktober 2022, 22/28111/GA).

Gelet op het voorgaande is er geen sprake van strijdigheid met de Pbw. De beroepscommissie zal dan ook overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.

 

Inhoudelijk

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

 

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met een ernstige psychiatrische aandoening. Bij klager is sprake van een psychotisch toestandsbeeld.

Klager is een 22-jarige man, die in 2018 is veroordeeld wegens een gewapende overval/straatroof en wapenbezit en sindsdien tweemaal in het PPC is opgenomen wegens een psychotisch toestandsbeeld (met tevens mogelijk katatone kenmerken) waarvoor dwangmedicatie moest worden toegepast. In het verleden is hij gediagnosticeerd met ODD en ADHD. Bij een Pro Justitia onderzoek in 2021 is een antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld en zwakbegaafdheid met een disharmonisch intelligentieprofiel. Klager is in 2021 opgenomen geweest binnen het PPC Scheveningen naar aanleiding van een psychotische ontregeling en kreeg hierbij een dwangbehandeling met antipsychotica, waarop hij herstelde.

Klager is sinds 12 juli 2022 (volgens mededeling van de raadsman: sinds 12 september 2022) opnieuw gedetineerd wegens het schenden van voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel (niet meewerken aan opgelegde ambulante behandeling bij Fivoor) en sinds 15 september 2022 in het PPC geplaatst in verband met het vermoeden van een psychotische ontregeling.

Bij het voorgeleidingsconsult (voorafgaand aan de huidige opname) werd bradyfrenie (traag denken) waargenomen, bleek dat klager veel aan het staren was, waren er stereotypen, kwam hij oninvoelbaar over en gaf hij geen inzicht in zijn denkwereld. In de twee maanden voorafgaande aan zijn aanhouding waren er bij de politie meldingen van overlast door klager, waarbij hij bizar gedrag liet zien, een achterdochtige indruk maakte en agressief was naar anderen.

Bij binnenkomst in het PPC was sprake van psychotische kenmerken zoals deze eerder bij klager werden beschreven: in de verte staren, wegvallen uit het contact, informatie niet kunnen verwerken, grommende geluiden maken en aandacht niet kunnen vasthouden, gecombineerd met toename van achterdocht jegens zijn directe omgeving. Klager gaf hierbij herhaaldelijk aan geen medicamenteuze ondersteuning nodig te hebben en weigerde antipsychotica welke in 2021 zichtbaar hadden bijgedragen aan remissie van de psychotische ontregeling.

Vanwege ernstige geluidsoverlast op de afdeling, voortkomend uit psychotische belevingen, moest klager met assistentie van het IR-team naar de observatiecel (OBS) worden gebracht.

Er werd hierbij gerapporteerd dat klager oninvoelbaar reageerde en niet meewerkte met de transfer naar de OBS. Vanwege het oninvoelbare gedrag en recente agressieve impulsdoorbraken voorafgaand aan detentie, werd klager in de OBS voor zijn verzorging benaderd door vier personeelsleden en was er bij verzorgingscontacten aanvankelijk sprake van een boeienregiem. Er was geen wederkerig gesprek mogelijk omdat hij zijn zinnen onderbrak door bizarre bewegingen en het maken van luide dierengeluiden. Er was sprake van een psychotisch toestandsbeeld waarbij klager ook in de OBS niet verpleegbaar en niet benaderbaar was voor behandeling.

Een b-dwangbehandeling werd gestart met een snel en middellang werkend antipsychoticum waarop de psychotische kenmerken verbleekten en het contact geleidelijk herstelde. Klager verbleef tijdens afbouw van veiligheidsmaatregelen en de opbouw van antipsychotica acht dagen in de OBS. Ondanks dat dagelijks contact geleidelijk normaliseerde op functioneel niveau, bleef klager dagelijks dezelfde vragen herhalen en aangeven zich niets van boven beschreven gedragingen en ontregeling te kunnen herinneren. Hij bleef consequent verbaasd in de OBS te moeten verblijven omdat het “vandaag immers goed gaat”. Klager gaf opnieuw aan functioneel mee te werken met de behandeling met een antipsychoticum in depotvorm omdat hij hiertoe werd gedwongen, echter medicatie hierna niet nodig te hebben.  

De noodzaak van de a-dwangbehandeling en de proportionaliteit van zo’n behandeling blijken uit het volgende. Vanwege het oninvoelbare gedrag en recente agressieve impulsdoorbraken voorafgaand aan detentie werd klager in de OBS geplaatst voor zijn verzorging. Bij betrokkene was er sprake van een ernstig psychotisch toestandsbeeld met hallucinaties en denkstoornissen, waarbij hij tijdens een gesprek zinnen onderbrak door bizarre bewegingen en het maken van luide dierengeluiden. Hierdoor was er geen gesprek mogelijk. Klager was oninvoelbaar en vanwege recente agressieve impulsdoorbraken voorafgaand aan detentie was het noodzakelijk om klager in de OBS te verzorgen en werd hij benaderd door vier personeelsleden en is er bij verzorgingscontacten sprake geweest van een boeienregiem. Gezien de ernst van het psychiatrisch toestandsbeeld en het hieruit voortkomende dreigende gevaar, kan de a-dwangbehandeling als proportioneel worden beschouwd.

Ten aanzien van de subsidiariteit kan gesteld worden dat klager voorafgaand aan de dwangbehandeling op intensieve wijze is begeleid, aangestuurd, gesproken door onder andere verpleging en behandelaren om hem meer zicht te geven op zijn psychotische problematiek en de ernst daarvan. Ondanks gesprekken, individuele begeleiding en het verminderen van prikkels door hem in een IB-programma te plaatsen verergerde de mate van psychotische ontregeling in korte tijd. Klager bleef ontkennen de controle over zijn gedrag te zijn kwijtgeraakt, waardoor gezamenlijke werkpunten in de vorm van kwetsbaarheden of gedragingen geen onderdeel konden worden van de behandeling en er geen andere mogelijkheid over bleef dan een medicamenteuze behandeling. Antipsychotica zijn bij klager uiterst effectief gebleken bij de behandeling van psychotische symptomen, gevolgd door herstel en normalisering van het contact met zijn omgeving. Klager heeft in 2021 laten zien onder adequate medicamenteuze behandeling, op vriendelijke wijze deel te kunnen nemen aan het volledige programma en behandelaanbod, zonder conflicten. Daarnaast heeft de toegediende antipsychotica onder de b-dwangbehandeling opnieuw geleid tot het verdwijnen van de vijandigheid en het herstel van de communicatie en het contact met zijn omgeving. Hieruit blijkt de medicamenteuze behandeling doelmatig te zijn. Zonder langdurig gebruik van een antipsychoticum is dan ook de verwachting dat bij klager de psychose en daarmee het gevaar spoedig zal terugkeren.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat er bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat zonder een geneeskundige behandeling het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 9 januari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter,
dr. T. Jambroes en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven