Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23840/GV, 14 december 2022, beroep
Uitspraakdatum:14-12-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23840/GV

Betreft [klager]

Datum 14 december 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft bij beslissing van 13 oktober 2021 aan klager strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) verleend. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat vastgesteld is dat klager geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, na detentie uitgeleverd (de beroepscommissie begrijpt: overgeleverd) wordt aan Duitsland en dat het verlenen van bovengenoemde strafonderbreking dit kan bespoedigen.

Klagers raadsvrouw, mr. K.C. van de Wijngaart, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager
Klager is verbaasd over de beslissing van verweerder, nu hij niet heeft verzocht om strafonderbreking en zijn volledige straf in Nederland wenst uit te zitten. Klager heeft een minderjarige zoon van nog geen jaar oud, die samen met zijn moeder, klagers vriendin, in Nederland woont. Indien klager na zijn feitelijke overlevering aan Duitsland niet mag terugkeren naar Nederland zonder dat zijn detentie zal worden hervat, wordt het hem onmogelijk gemaakt om zijn familieleven voort te zetten. Het is ook verre van wenselijk dat zijn zoon hier negatieve gevolgen van ondervindt in bijvoorbeeld zijn ontwikkeling.

Gezien de voorwaarden die de strafonderbreking met zich brengt wordt er op onevenredige wijze inbreuk gemaakt op het recht op familieleven zoals voortvloeit uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Ook zal het in stand blijven van de strafonderbreking tot gevolg hebben dat klager extra wordt gestraft, nu bij een terugkeer naar Nederland het resterende deel van de straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd. Klagers belang om zijn volledige straf in Nederland uit te kunnen zitten, weegt zwaarder dan het belang om klager door middel van strafonderbreking zo spoedig mogelijk over te leveren aan Duitsland.

Verzocht wordt de beslissing van verweerder te herzien (RSJ 24 mei 2019, R-19/3235/GV).

Standpunt van verweerder
Klager is op 28 oktober 2021 overgeleverd aan Duitsland. Dit maakt dat hij geen belang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. Verzocht wordt om klager niet-ontvankelijk in zijn beroep te verklaren.

Aanvullend standpunt klager
Klager heeft wel degelijk belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aangezien de reden voor het beroep – het verblijf van het gezin van klager in Nederland – zich nog steeds voordoet, ook nadat de strafzaak in Duitsland tot een einde is gekomen. Klager en zijn vriendin hebben elkaar leren kennen in Nederland en zijn vriendin woonde al geruime tijd in Nederland, voordat klager gedetineerd raakte. Zij hebben samen een leven opgebouwd in Nederland en een gezin gesticht. De vriendin en het zoontje zijn volledig geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Nu klagers vriendin, alsook zijn zoon, Nederlandse onderdaan zijn, is het van belang dat klager naar Nederland kan afreizen teneinde zijn gezin te zien en contact met hen te onderhouden. Hierin is het belang van klager gelegen om zijn gehele straf in Nederland uit te zitten, zodat hij daarna vrij kan in- en uitreizen.

Voorts is klager first-offender en heeft hij zich tijdens zijn detentieperiode goed gedragen. Er is dan ook geen gedegen grond om aan te nemen dat klager op enige wijze opnieuw een gevaar zal vormen voor de openbare orde. Derhalve zijn er voldoende bijzondere zwaarwegende belangen die het verlenen van strafonderbreking aan klager op grond van artikel 40a van de Regeling onredelijk en onbillijk maken. Een afweging van belangen waarbij het vorenstaande is meegewogen, ontbreekt in de bestreden beslissing. Klager heeft tot slot gewezen op RSJ 24 mei 2019, R-19/3235/GV.

3. De beoordeling

Klager was sinds 14 april 2021 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen. De eerst mogelijke datum voor strafonderbreking was 10 september 2021 en de einddatum van zijn detentie was bepaald op 7 februari 2022. Blijkens inlichtingen van verweerder is klager op 28 oktober 2021 feitelijk overgeleverd aan Duitsland. Dit leidt er echter niet toe dat klager, zoals verweerder heeft aangevoerd, niet-ontvankelijk in zijn beroep verklaard zou moeten worden.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

Voor zover namens klager is aangevoerd dat hij niet zelf om strafonderbreking heeft verzocht, overweegt de beroepscommissie dat uit artikel 40a van de Regeling en de toelichting daarop niet kan worden opgemaakt dat de strafonderbreking uitsluitend op initiatief van de betrokkene dient te worden opgestart. Het verlenen van strafonderbreking aan strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland is een verweerder toekomende bevoegdheid, die hij in daarvoor in aanmerking komende gevallen, al dan niet op verzoek van de vreemdeling, kan toepassen.

Hoewel uit de stukken niet kan blijken dat verweerder op het moment dat de bestreden beslissing werd genomen bekend was met de door klager in beroep aangedragen omstandigheden, is enige reactie van verweerder daarop uitgebleven. In deze gang van zaken ziet de beroepscommissie aanleiding voor het oordeel dat aan de bestreden beslissing een motiveringsgebrek kleeft, reden waarom het beroep gegrond zal worden verklaard.

Het verzoek van klager om de beslissing van verweerder te herzien wordt afgewezen, nu de wet hierin niet voorziet. Wel zal de beroepscommissie de bestreden beslissing vernietigen en verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen. Daarin dient verweerder alsnog in te gaan op de door klager aangedragen omstandigheden en dient verweerder de vraag te beantwoorden of deze omstandigheden redenen opleveren die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Indien verweerder laatstgenoemde vraag bevestigend zou beantwoorden, dient in de nieuwe beslissing tevens uiteen te worden gezet hoe de afweging tussen het algemeen belang om strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf effectief uit te zetten enerzijds en het individuele belang van klager bij het ondergaan van het resterende gedeelte van de aan de hem opgelegde straf in Nederland anderzijds, uitvalt.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 14 december 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter,
mr. S. Djebali en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven