Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26799/GM, 28 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:28-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/26799/GM
    
            
Betreft    [klager]
Datum    28 oktober 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klagers raadsvrouw, mr. S. de Ridder, heeft namens Klager beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingstandarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave (hierna: de inrichtingstandarts). Klager beklaagt zich over de behandeling door de inrichtingstandarts en het weigeren een verwijzing af te geven voor een bezoek aan de eigen tandheelkundig specialist van klager.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsvrouw gehoord op de digitale zitting van 14 oktober 2022.
De inrichtingstandarts heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.
De heer (...), huisarts en lid van de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is op 27 oktober en 3 november 2021 door de inrichtingstandarts gezien omdat er een stukje van zijn facing was afgebroken. Na de behandeling door de inrichtingstandarts zijn er pijnklachten ontstaan. Er was een brug afgebroken waardoor deze los is komen te zitten en in het tandvlees drukt, wat erg pijnlijk is, en er is een facing weggeslepen. Daarnaast is een tand naast de brug gescheurd. Hiervan zijn door klager foto’s overgelegd. Klager krijgt pijnmedicatie voor de pijnklachten. Op 9 januari 2022 is een verzoek gedaan tot het verkrijgen van een verwijzing naar klagers eigen tandheelkundig specialist. Het hoofd van de medische dienst heeft aangegeven dat de klachten niet vragen om een acute behandeling waardoor er geen noodzaak zou zijn om klager te verwijzen. 
In het medisch dossier wordt geen melding gemaakt van de reden dat aan klager pijnstillingsmedicatie is voorgeschreven. In het medisch dossier wordt bij 16 februari 2022 wel vermeld dat er nog heel veel aan het gebit van klager moet gebeuren en dat hij dit buiten de muren zal moeten laten doen. Gelet op de pijnklachten die klager ervaart, kan de benodigde behandeling bij een tandarts buiten de inrichting redelijkerwijs niet worden uitgesteld tot na detentie. Klager heeft daarom getracht te bewerkstelligen dat hij zijn eigen tandheelkundig specialist kon bezoeken, maar zijn verzoeken zijn afgewezen. 
Klager heeft ter zitting toegelicht dat hij nog dagelijks last heeft van zenuwpijn en moeilijk eet. Klager en zijn raadsvrouw hebben zich met de klachten gewend tot de medische dienst, maar zijn problemen worden onvoldoende serieus genomen en zijn nog niet opgelost. 


Standpunt van de inrichtingstandarts
In het medisch dossier staat vermeld dat klager op 27 oktober 2021 en 3 november 2021 twee behandelingen heeft gehad bij de tandarts. Drie weken later, op 25 november 2021, heeft klager zijn medisch dossier opgevraagd met de melding dat hij ontevreden was over zijn behandeling. 
Op 8 januari 2022 heeft klager via zijn advocaat bij het hoofd zorg het verzoek ingediend om door zijn eigen tandarts te worden behandeld. In dit verzoek maakt de advocaat melding van beschadigingen ten gevolge van de behandeling en van pijnklachten. In de periode van 3 november 2021 tot 8 januari 2022 heeft klager echter geen enkele keer bij de medische dienst aangegeven dat hij tandpijnklachten had. 
Er is alleen sprake van een reparatie van een facing, die op tijdelijke basis is aangebracht. De tandarts heeft niet de hele facing vervangen. De tandheelkundige behandeling die klager wenst valt niet onder het vergoedingensysteem van het Vademecum en verwijzing is niet geïndiceerd.  
Tijdens het consult op 16 februari 2022 heeft klager aangegeven ontevreden te zijn over de reparatie van zijn facing, omdat deze niet de juiste kleur zou hebben. Daarnaast zou hij zijn andere facings willen laten bijwerken. Ook in dit consult heeft klager geen melding gemaakt van een gebroken brug, noch van pijnklachten. 
Pas op 10 maart 2022 geeft klager na terugkomst van de rechtbank aan dat zijn brug was afgebroken en los zat. Bij het bijten is toen een tand afgebroken, waardoor klager acute pijnklachten kreeg. Klager weigerde echter verdere behandeling door de inrichtingstandarts. Uiteindelijk heeft klager op 21 juli 2022 toch ingestemd met een consult bij de inrichtingstandarts, die heeft geconstateerd dat de brug was gemaakt van ongeëigend composiet materiaal, waardoor reparatie niet mogelijk was. Omdat vervanging van een brug niet valt onder de Vademecum vergoedingen, is klager ook toen medegedeeld dat verwijzing voor de reparatie van zijn brug naar zijn eigen tandarts niet geïndiceerd is.


3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt op grond van het medisch en tandheelkundig dossier vast dat klager op 27 oktober en 3 november 2021 tandartsbehandelingen heeft ondergaan.
Ten aanzien van de facings is de beroepscommissie van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat behandeling op korte termijn was geboden. Het handelen van de inrichtingsarts kan wat dit onderdeel van de klacht betreft niet als onzorgvuldig worden aangemerkt. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard. 

Klager heeft daarna pijnklachten gekregen in verband met een loszittende brug en een kapotte tand, waarvoor hij pijnmedicatie ontvangt. Klager heeft geen tandheelkundige behandeling gekregen voor deze klachten en ter zitting is gebleken dat hij thans nog steeds pijnklachten ondervindt. De beroepscommissie is van oordeel dat de aard en de ernst van de aanhoudende klachten voor de inrichtingstandarts aanleiding hadden moeten zijn om een röntgenfoto te maken om een zorgvuldige diagnose te kunnen stellen en af te wegen welke behandeling geboden was om de problemen te verhelpen. Een loszittende brug kan immers wijzen op ernstig tandfalen. Uit de aantekeningen in de tandartskaart blijkt niet van een röntgenfoto en nadere diagnostiek. Pijnmedicatie kan de pijn tijdelijk onderdrukken, maar lost het probleem niet op. De beroepscommissie is van oordeel dat de beschreven feiten en omstandigheden, mede gelet op de aanhoudende klachten van klager, dienen te leiden tot de conclusie dat jegens klager wat dit onderdeel van de klacht betreft onvoldoende zorgvuldigheid in acht is genomen. 

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingstandarts in zoverre worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €125,-. 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de facings ongegrond en voor het overige gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €125,-.


Deze uitspraak is op 28 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. A.A.J. Jeurissen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven