Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22246/GM, 28 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:28-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/22246/GM
    
            
Betreft    [klager]
Datum    28 oktober 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de locatie De Schie te Rotterdam (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich over 
a.    de wijze waarop zijn ontstoken rechteroor is behandeld;
b.    het niet verlenen van de arbeidsongeschiktheidsstatus; en 
c.    het uitblijven van een doorverwijzing naar het ziekenhuis voor onderzoek naar klagers klachten.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, gehoord op de digitale zitting van 10 augustus 2022.
De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.
De digitale verbinding met klager in de PI Dordrecht is niet tot stand gekomen. Klager is kort telefonisch gehoord waarbij hij heeft aangegeven dat zijn raadsvrouw namens hem het woord mag voeren. Gelet daarop, alsmede op de door de raadsvrouw nader ingebrachte stukken (pleitnotities en medische gegevens van klager), heeft de beroepscommissie besloten om de raadsvrouw van klager te horen en een verslag van horen en de aanvullende stukken te doen toekomen aan klager en de inrichtingsarts.  
Het hoofd zorg van de PI De Schie heeft naar aanleiding van het verslag van horen per e-mail van 23 augustus 2022 bericht dat zij in het dossier waarover zij beschikt ziet dat klager een briefje op 9 september 2021 heeft laten maken en ondertekend, waarin hij aangeeft dat hij zijn beklagzaak wenste in te trekken. 
De raadsvrouw van klager, aan wie dat bericht is voorgelegd, heeft – kort gezegd – per email van 8 september 2022 aangevoerd dat klager nooit heeft getekend voor het intrekken van zijn klachten over het handelen van de medische dienst in PI De Schie. Klager wenst het beroep in deze zaak uitdrukkelijk te handhaven. De betreffende verklaring herkent klager niet en heeft hij niet ondertekend.
Aan het hoofd zorg en de raadsvrouw van klager is op 13 september 2022 bericht dat de beroepscommissie ervan uitgaat dat het beroep niet is ingetrokken. De inrichtingsarts is daarbij verzocht om alsnog een schriftelijke reactie te geven op het verslag van horen binnen een termijn van twintig dagen. Er is binnen die termijn geen nadere reactie van de inrichtingsarts ontvangen. 
  
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De eerste klacht van klager ziet op de wijze waarop zijn ontstoken rechteroor is behandeld. De tweede klacht heeft betrekking op het niet verlenen van de arbeidsongeschiktheidsstatus en de derde klacht op het uitblijven van een doorverwijzing naar het ziekenhuis voor onderzoek naar klagers klachten. Ter zitting heeft de raadsvrouw de klachten toegelicht zoals weergegeven in het verslag van horen en haar pleitnotities.  

Standpunt van de inrichtingsarts
Verwezen wordt naar de inhoud van het bemiddelingsverslag van de medisch adviseur. Er is geen nadere reactie van de inrichtingsarts op de vragen in het verslag van horen ontvangen.
3. De beoordeling
a. Behandeling oor
Klager heeft zich op 9 december 2020 bij de medische dienst gemeld met een gezwollen en pijnlijk rechteroor en is behandeld met antibiotica. Tijdens een controle op 14 december 2020 was sprake van een abces in zijn oor. De inrichtingsarts heeft toen een kleine incisie gemaakt. Op 23 december 2020 had klager nog steeds oorklachten. Begin januari 2021 is klager verwezen naar de chirurg, omdat zijn oor geïnfecteerd was. Op 28 januari 2021 is klager in verband met oorklachten gezien op de observatiecel. De afspraak bij de chirurgie zou op 1 februari 2021 zijn. Klager heeft het transport geweigerd omdat hij het niet hygiënisch vond om in een observatiecel te verblijven na een ziekenhuisbezoek en hij zijn oor dan niet zou kunnen schoonhouden en niet mocht douchen. De afspraak is toen afgezegd. Klager is op 12 februari 2021 opnieuw door de inrichtingsarts naar de chirurg verwezen. Op 30 maart 2021 is bij de chirurgie een atheroomcyste verwijderd. Klager stelt dat hij tussentijds geklaagd had over zijn oor die ontstoken bleef en dat hij geen wondverzorging kreeg tussen 1 en 6 april 2021, terwijl in het ziekenhuis drie keer daags wondverzorging was geadviseerd. Op 6 april 2021 was de wond weer ontstoken. Op 7 april 2021 is klager wederom naar de chirurg verwezen en op 9 april 2021 is klager op de spoedeisende hulp gezien. Het advies was toen om de wond drie keer per dag te spoelen. 

De beroepscommissie heeft geen nadere reactie van de inrichtingsarts op de vragen in het verslag van horen ontvangen. Daardoor zijn de vragen waarom het tot 30 maart 2021 heeft geduurd sinds de (tweede) verwijzing op 12 februari 2021 voordat klager in het ziekenhuis aan zijn oor is behandeld en hoe de inrichtingsarts de klinische situatie van klagers oor in de voorliggende periode heeft beoordeeld, onbeantwoord gebleven. Nu klager was doorverwezen naar het ziekenhuis vanwege een infectie aan zijn oor en daar sinds de tweede verwijzing pas na ruim zes weken is gezien, is de beroepscommissie van oordeel dat zonder nadere toelichting niet begrijpelijk is dat het zo lang heeft geduurd voordat hij is gezien en behandeld. De beroepscommissie kan mede daardoor niet vaststellen dat het medisch handelen van de inrichtingsarts in de daaraan voorafgaande periode zorgvuldig is geweest. 

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de destijds geldende norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €60,-.

b. Arbeidsongeschiktheidsstatus 
Klager is op 10 en 24 maart 2021 door de inrichtingsarts gezien in verband met klachten van de handen en het hoofd. Er was sprake van pijn in de handen bij bewegen en op en af een dood of koud gevoel van de handen, hoofdpijn, duizeligheid, oorpijn en te hoge bloeddruk. De arts heeft klager lichamelijk onderzocht. De conclusie van de chirurg in augustus 2020 was: posttraumatische dystrofie in de linkerhand. Het advies van de chirurg was een brace en handtherapie. Klager stelt dat hem één sessie bij de fysiotherapeut is aangeboden en geen brace is verstrekt. De inrichtingsarts adviseerde om dagelijks in beweging te blijven en om naar de arbeid te gaan. Dit zou ervoor moeten zorgen dat de spieren en gewrichten in conditie blijven. Klager was het niet eens met het beleid van de arts. De inrichtingsarts heeft volgens klager de pijn- en dystrofieklachten ten onrechte als subjectief aangemerkt. Door een traumachirurg is posttraumatische dystrofie aan de rechterhand en onderarm geconstateerd. In de aantekeningen in het medisch dossier bij 21 april 2021 valt te lezen dat de chirurg in zijn brief van 20 april 2021 heeft geconcludeerd dat de klachten aan de linker onderarm vermoedelijk deels op basis van letsel van de zenuw bestaan en de klachten aan de rechterpols mogelijk op basis van letsel van gewrichtsbanden (scapholunair ligament (Sl) letsel). Klager heeft op 12 mei 2021 voor de duur van vier weken een arbeidsbeperking van twee uur gekregen. 

De inrichtingsarts heeft geen antwoord gegeven op de vraag op welke gronden klager, ondanks de posttraumatische dystrofie aan zijn handen, arbeidsgeschikt is geacht en wat de aard van zijn werkzaamheden in de inrichting was. De vraag of een gedetineerde arbeids(on)geschikt is, dient door de inrichtingsarts te worden beantwoord. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden die in de PI kunnen worden verricht zal de inrichtingsarts zelfstandig moeten beoordelen of een gedetineerde arbeidsongeschikt is. De beroepscommissie is, gelet op de aard en de ernst van klagers klachten en de daarmee gepaard gaande pijn en beperkingen, van oordeel dat bij gebrek aan nadere informatie niet kan worden vastgesteld of de inrichtingsarts de arbeids(on)geschiktheid afdoende heeft beoordeeld en of deze beslissing voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €40,-.

c.  Uitblijven doorverwijzing 
Klager is op 24 maart 2021 door de inrichtingsarts gezien in verband met klachten van zijn nek, duizeligheid, een koud gevoel door het lichaam en pijn. Klager is onderzocht en zijn bloeddruk bleek verhoogd. De inrichtingsarts heeft toen afgesproken na twee weken opnieuw de bloeddruk te controleren en heeft klager kunsttranen en pijnmedicatie voorgeschreven. Er is een nieuwe verwijzing naar de traumachirurg gemaakt in verband met klagers pijnklachten. Op 20 april 2021 is klager gezien op de polikliniek chirurgie. De chirurg heeft geconcludeerd dat de klachten van de linker onderarm waarschijnlijk het gevolg zijn van zenuwletsel. De klachten van de rechterpols zijn mogelijk het gevolg van letsel van de gewrichtsbanden. Het advies was om eventueel de plastisch chirurg mee te laten kijken. Klager wilde echter niet doorverwezen worden naar de plastisch chirurg. 

De beroepscommissie stelt vast dat de inrichtingsarts klager heeft onderzocht, de bloeddruk heeft gecontroleerd en kunsttranen en pijnmedicatie heeft voorgeschreven. Klager is doorverwezen naar de  traumachirurg in verband met zijn pijnklachten. Hoewel de door klager gewenste full bodyscan niet is uitgevoerd, is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichtingsarts voldoende aandacht heeft besteed aan klagers klachten en dat niet is gebleken van onzorgvuldig medisch handelen. 

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a en b gegrond.
Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van in totaal €100,-.  
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Deze uitspraak is op 28 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven