Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26972/GM, 24 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:24-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/26972/GM
    
            
Betreft    [Klaagster]
Datum    24 oktober 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klaagster] (hierna: klaagster)

1. De procedure
Klaagsters raadsman, mr. M. Jonk, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de psycholoog van de locatie Nieuwersluis (hierna: de inrichtingsarts). Klaagster beklaagt zich erover dat zij geen contra-indicatie krijgt voor plaatsing op een meerpersoonscel (MPC).

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsvrouw mr. S.M. Ploegmakers, […], psycholoog van de locatie Nieuwersluis en […], juridisch medewerker bij de locatie Nieuwersluis, gehoord op de digitale zitting van 14 oktober 2022.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klaagster
Klaagster heeft ernstige, diverse psychische problematiek op grond waarvan zij niet op een MPC kan worden geplaatst. Deze problematiek is met diverse stukken onderbouwd. 

Klaagster wordt sinds 2013 begeleid door HVO Querido (HVO). Deze organisatie ondersteunt mensen in een kwetsbare situatie. De behandelaar van het HVO heeft sterk afgeraden om klaagster op een MPC te plaatsen. Hiernaast beschikt de inrichting over informatie van de huisarts van klaagster waaruit blijkt dat klaagster bekend is met suïcidaliteit en automutilatie. Er wordt klaagster tegengeworpen dat de situatie anders is in een Penitentiaire Inrichting (PI) dan bij HVO. Dat is juist, ware het niet dat de situatie in een PI voor klaagster nog zwaarder is. Het is voor klaagster niet mogelijk gebleken om buiten de PI samen met iemand te wonen, laat staan binnen de PI. 

Klaagster heeft eenmalig met de psycholoog gesproken van de inrichting. Zij had hier al eerder om verzocht, maar daar werd geen gehoor aan gegeven. De psycholoog kwam pas toen klaagster haar advocaat had ingeschakeld. De psycholoog zei tijdens het eerste gesprek al direct dat klaagster geen MPC zou krijgen. Dit gesprek duurde vrij kort en er werd geen nader onderzoek gedaan. 

Klaagster heeft ter zitting toegelicht dat zij veel trauma’s en stemmingswisselingen heeft. Klaagster wordt snel getriggerd door prikkels en kan dan agressief worden. Dit uit zich naar anderen en naar zichzelf. Zij heeft een keer op een MPC een ander mishandeld. Problematischer – en dat gebeurt ook vaker – is automutilatie en zelfmoordneigingen en de gedachten hierover. Vanwege dit laatste is zij toen opgenomen in een kliniek. 
 
Standpunt van de psycholoog
Het uitgangspunt is dat elke gedetineerde geschikt wordt geacht voor plaatsing op een MPC, tenzij sprake is van een psychose of manische ontregeling. Bij klaagster is sprake van persoonlijkheidsproblematiek en dat is geen reden voor een contra-indicatie voor een MPC.

Er is geprobeerd met klaagster het gesprek aan te gaan. Het was een kort gesprek, omdat er onenigheid ontstond over de vraag wie er verantwoordelijk voor is als klaagster een ander zou slaan. De psycholoog heeft zijn best gedaan om te onderzoeken wat er met klaagster aan de hand is, maar klaagster liep al snel weg uit het gesprek. Op basis van het dossier, inclusief het reclasseringsverslag, en het eenmalige gesprek dat de psycholoog met klaagster had, is de psycholoog tot de conclusie gekomen dat er geen contra-indicatie is voor plaatsing op een MPC. Hoewel de psycholoog erkent dat er psychologische problemen zijn, wordt klaagster in staat geacht om op een MPC te verblijven.

De beslissing is niet enkel genomen door de psycholoog. Klaagster is in het psycho-medisch overleg (PMO) besproken. Daar is besloten dat de psycholoog eerst het gesprek aangaat met klaagster, om vervolgens een terugkoppeling te geven aan het PMO. Het PMO heeft vervolgens op grond van dit gesprek bepaald dat klaagster geen contra-indicatie krijgt. Daarbij is ook acht geslagen op het advies van het HVO om haar op een eenpersoonscel te plaatsen, maar dit advies wordt niet zonder meer overgenomen. Het HVO is geen PI.

3. De beoordeling
Op de in artikel 11a, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Regeling) genoemde gronden kan de directeur van de inrichting besluiten dat een gedetineerde ongeschikt is te worden geplaatst in een MPC. De medische dienst en het PMO adviseren de directeur omtrent de medische en psychische gezondheidstoestand van de gedetineerde. 

De beroepscommissie zal op basis van het medisch dossier en wat ter zitting is besproken nagaan of de inrichtingsarts medisch zorgvuldig heeft gehandeld door klaagster geen contra-indicatie voor een MPC te verstrekken.

In het dossier zit een brief van een bij HVO werkzame persoonlijk begeleider van klaagster. Hierin is opgenomen dat, gelet op eerdere ervaringen, wordt afgeraden klaagster te plaatsen op een MPC. Vanwege haar psychische problematiek wordt zij niet in staat geacht om met anderen een kamer te delen. Ter zitting van de beroepscommissie hebben klaagster en haar raadsvrouw haar psychische geestesgesteldheid geconcretiseerd. Tevens is informatie van de huisarts overgelegd waaruit blijkt dat klaagster bekend is met suïcidaliteit en automutilatie, bij complexe sociale en psychiatrische problematiek, dakloosheid, borderline, persoonlijkheidsstoornis, PTSS en depressie.

Gelet op het voorgaande bestond er daarom naar het oordeel van de beroepscommissie aanleiding om gedegen onderzoek te doen naar de geschiktheid van klaagster voor een MPC. De psycholoog heeft ter zitting aangevoerd dat de problematiek niet aansluit bij het beleid en dat hij geprobeerd heeft om met klaagster een gesprek aan te gaan, maar dat dit niet is gelukt. Naar het oordeel van de beroepscommissie had de psycholoog echter meer en nader onderzoek moeten doen.

De beroepscommissie overweegt verder het volgende. Door de psycholoog is ter zitting aangevoerd dat een contra-indicatie voor een MPC kan worden afgegeven in het geval er sprake is van een ernstige psychische stoornis of manisch-depressieve problematiek. Deze door de psycholoog genoemde – kennelijk limitatieve – opsomming volgt evenwel niet uit  eerdergenoemd artikel 11a van de Regeling, zodat ook dit geen reden vormt geen nader onderzoek te verrichten. 

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klaagster een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €125,-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klaagster een tegemoetkoming toe van €125,-. 


Deze uitspraak is op 24 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.J.W. Vinkes, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. M.P. Frankenhuis, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven