Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22522/GA, 24 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:24-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/22522/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    24 oktober 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 29 juli 2021 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie had aanvankelijk besloten tot een behandeling van het beroep zonder zitting, maar heeft vervolgens toch besloten tot behandeling van het beroep ter zitting. 
De beroepscommissie heeft een juridisch medewerker bij de PI Vught gehoord op de zitting van 9 september 2022 in de PI Vught. Klager, die zich in vrijheid bevindt en op behoorlijke wijze is opgeroepen, is niet ter zitting verschenen. Klagers raadsvrouw heeft zich schriftelijk afgemeld voor de zitting. Het lid van de beroepscommissie dr. J.G. Vinke was niet ter zitting aanwezig, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het verhandelde ter zitting. De aanwezige partij heeft aangegeven geen bezwaar hiertegen te hebben.

Als toehoorders waren aanwezig (...), lid van de Afdeling rechtspraak van de RSJ, (...), secretaris bij de RSJ, en een juridisch medewerker bij de PI Vught.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld om na te gaan of klagers behandelingsplan voorziet in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen. De reactie van de directeur is op 15 september 2022 bij de RSJ binnengekomen en is ter kennisgeving aan klager en zijn raadsvrouw toegezonden.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Er dient een vastgesteld causaal verband te zijn tussen de stoornis en het gevaar dat daardoor zou worden veroorzaakt. Daarvan is bij klager geen sprake. Een duidelijke diagnose kan niet worden gesteld. Klager kan zich dan ook niet verenigen met het brede spectrum aan vermeende stoornissen. Het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) behelst immers evenmin informatie over een diagnose. ‘Psychische problematiek’ is het enige dat het PBC daarover heeft kunnen opmerken. Anders dan het PBC, stelt de onafhankelijk psychiater dat zeer waarschijnlijk sprake is van een waanstoornis. Dat wordt kennelijk uit de stukken afgeleid, nu klager heeft geweigerd met de onafhankelijk psychiater in gesprek te gaan. De onafhankelijk psychiater geeft aan dat hij om die reden positief wil adviseren ten aanzien van het toepassen van dwangmedicatie. De redenering is dat als klager niet zou reageren op de medicatie, een waanstoornis dan minder waarschijnlijk is, maar de diagnostiek dan wel weer is aangescherpt. Daarmee zou sprake zijn van een ‘win-winsituatie’. Klager kan zich daarmee niet verenigen. Daarnaast is geen sprake van een situatie waarbij aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat die stoornis doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De onafhankelijk psychiater heeft aangegeven dat klager zich in het contact alleszins beheerst opstelt. Dat klager zich seksueel grensoverschrijdend zou hebben opgesteld en een dusdanig gevaar vormt dat daarop niet anders kan worden gereageerd dan met een a-dwangbehandeling, wordt dan ook niet gevolgd. 

Klager heeft heel duidelijk aangegeven geen behoefte te hebben aan de medicatie. Klager voelt zich door de inrichting bedreigd als hij de medicatie niet aanneemt.  

Het voorgaande maakt dat de a-dwangbehandeling niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling is dan ook onredelijk en onbillijk.

Standpunt van de directeur
Sinds januari 2021 verblijft klager in het PPC van de PI Vught, waar hij alleen functioneel contact maakt met het personeel. Naar alle behandelaren is klager zeer afwerend in contact en beantwoordt hij elke vraag met “niet van toepassing”. Klager maakt een wat achterdochtige indruk, doordat hij zegt het personeel goed in de gaten te houden. Klager meent dat een vrouwelijk personeelslid verliefd op hem is, waarbij hij – vlak voor zijn observatie in het PBC – dit met haar bespreekt en hij wijst op zijn (door zijn broek bedekte) erectie. Klager is in april/mei 2021 ter observatie opgenomen in het PBC, waaraan hij niet heeft meegewerkt. Vanwege ontbrekende contactgegevens was het niet mogelijk om referenten te benaderen. De gedragsdeskundigen van het PBC concludeerden tot jarenlang ernstig disfunctioneren door klager op maatschappelijk en sociaal gebied, wat vermoedelijk veroorzaakt en in stand wordt gehouden door ‘psychische problematiek’. Er wordt gesteld dat bij klager al jarenlang eenzelfde gedragspatroon naar vrouwen bestaat, waarbij hij flirterig contact maakt, hij zijn gedrag niet afstemt en hij gemakkelijk een intimiteitsgrens over gaat. In het PBC meent klager dat een stagiaire verliefd is op een groepsgenoot en probeert hij een groepsleider te kussen. Dit gedrag wordt afwijkend genoemd, maar kan vanwege ontbrekende informatie niet in een kader worden geplaatst. Volgens het PBC is wel sprake van beperkingen in het intellectueel functioneren, cannabismisbruik (in gedwongen remissie door detentie) en een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische, antisociale en paranoïde trekken. Na terugkeer uit het PBC wordt klager op een andere afdeling in het PPC van de PI Vught geplaatst. Ook op deze afdeling ontstaat bij klager snel de overtuiging dat een (ander) vrouwelijk personeelslid verliefd op hem is. Klager probeert zeven kaarten met liefdesverklaringen naar het PBC te sturen, vermoedelijk naar personeelsleden. 

Er is sprake van seksueel grensoverschrijdend gedrag naar (voornamelijk vrouwelijke) personeelsleden, welk gedrag als rode draad bij klager aanwezig is en niet verandert. Het personeel wordt dagelijks met klagers seksueel overschrijdend gedrag geconfronteerd. De reden van zijn preventieve hechtenis is aanranding van een onbekende vrouw en mishandeling van de man (door stompen en steken met een mes in zijn bil) die dit probeerde te verhinderen. De psychopathologie was tijdens het tenlastegelegde feit aanwezig en hierop van invloed, waardoor het PBC adviseert klager verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Het recidiverisico voor aanranding is matig tot hoog, aldus het PBC.

Concluderend is bij klager hoogstwaarschijnlijk een erotomane waanstoornis aanwezig die zich uit in zijn overtuiging dat veel vrouwen op hem verliefd zijn en zijn preoccupatie met seksualiteit. Onduidelijk is of deze waan dient te worden gezien vanuit persoonlijkheidsproblematiek, een eventuele verstandelijke beperking, schizofrenie of een stemmingsstoornis. Indien klager niet zal starten met een a-dwangbehandeling zal zijn gedrag ongewijzigd blijven en opnieuw leiden tot seksueel grensoverschrijdend gedrag, met kans op (seksuele) traumatisatie van personeel. Dit gevaar maakt de maatregel proportioneel. Gezien het voorgaande is wel degelijk sprake van het feit dat het gevaar in causaal verband staat tot de stoornis. 

Klager is zo afwerend in contact dat het niet mogelijk is om langer dan enkele seconden met hem te spreken. Er is geen enkel ziektebesef en ziekte-inzicht aanwezig. Klager houdt al enkele jaren elke vorm van contact af, waardoor de diagnostiek ernstig wordt bemoeilijkt en het vinden van een geschikte behandeling nagenoeg onmogelijk is. Omdat zijn sterke overtuigingen zo volledig buiten de realiteit staan, is het echter het meest waarschijnlijk dat dit gedrag voortkomt uit een waan welke met een antipsychoticum dient te worden behandeld. Van antipsychotica mag worden verwacht dat deze bijdragen aan het in ernst doen verminderen van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis. Klager was niet te overtuigen dat medicatie zou helpen.

Tot slot wordt opgemerkt dat de overweging van de onafhankelijk psychiater dat als klager niet zou reageren op de medicatie, een waanstoornis dan minder waarschijnlijk is, maar de diagnostiek dan wel weer is aangescherpt, hetgeen een win-winsituatie zou zijn, niet is meegewogen in de beslissing. 

3. De beoordeling
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Klager heeft geen toestemming gegeven tot verstrekking van het behandelingsplan aan de beroepscommissie. Uit de door de directeur nader verschafte inlichtingen volgt dat klagers behandelingsplan voorziet in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Bij klager is hoogstwaarschijnlijk sprake van een erotomane waanstoornis die zich uit in zijn overtuiging dat veel vrouwen op hem verliefd zijn en zijn preoccupatie met seksualiteit. Evenwel is onduidelijk of deze waan dient te worden gezien vanuit persoonlijkheidsproblematiek, een eventuele verstandelijke beperking, schizofrenie of een stemmingsstoornis. Indien niet wordt aangevangen met een a-dwangbehandeling zal klagers gedrag ongewijzigd blijven en opnieuw leiden tot seksueel grensoverschrijdend gedrag, met kans op (seksuele) traumatisatie van personeel. Klager is dusdanig afwerend in contact dat het niet mogelijk is om langer dan enkele seconden met hem te spreken. Hierdoor wordt ook diagnostiek ernstig bemoeilijkt en is het vinden van een geschikte behandeling nagenoeg onmogelijk. Klager maakt verder een achterdochtige indruk, door het personeel, naar zijn zeggen, goed in de gaten te houden. Er is geen enkel ziektebesef en ziekte-inzicht aanwezig. Klager weigert medicatie in te nemen. Andere minder ingrijpende middelen dan een antipsychoticum zijn er niet om het gevaar af te wenden.
 
De gedragsdeskundigen van het PBC concludeerden tot jarenlang ernstig disfunctioneren door klager op maatschappelijk en sociaal gebied, wat vermoedelijk veroorzaakt en in stand wordt gehouden door ‘psychische problematiek’. Bij klager bestaat al jarenlang eenzelfde gedragspatroon naar vrouwen, waarbij hij flirterig contact maakt, zijn gedrag niet afstemt en gemakkelijk een intimiteitsgrens over gaat. Het gedrag dat klager in dat kader in het PBC heeft vertoond, kan vanwege ontbrekende informatie niet in een kader worden geplaatst. Wel wordt vastgesteld dat sprake is van beperkingen in het intellectueel functioneren, cannabismisbruik en een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische, antisociale en paranoïde trekken. De behandelend psychiater en de onafhankelijk psychiater constateren bij klager een waarschijnlijke waanstoornis. De gedragsproblemen die hier in relatie tot staan, brengt gevaar voor (voornamelijk vrouwelijke) personeelsleden met zich mee. 

De beroepscommissie overweegt dat er geen concrete DSM-diagnose voorhanden is, daar diagnostiek door klagers weigerende houding niet mogelijk bleek te zijn. Dat een DSM-diagnose ontbreekt, betekent echter niet dat op grond van de beschrijving van het gedrag niet aannemelijk kan worden geacht dat er sprake is van een stoornis van de geestvermogens (zie RSJ 14 februari 2014, 13/2497/GA). Het is de beroepscommissie in dit geval voldoende aannemelijk geworden dat bij klager sprake is van een stoornis van de geestvermogens. Voorts is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tot slot is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. 

Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen gelet op het voorgaande niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 24 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. dr. P. Jacobs en dr. J.G. Vinke, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven