Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27247/TA en 22/27367/TA, 20 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:20-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/27247/TA en 22/27367/TA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    20 oktober 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen:
a. de gedwongen geneeskundige handeling, de toediening van medicatie door middel van 
    een injectie, op 11 oktober 2021 (RV 2021-374);
b. het niet mogen luchten in de periode van 13 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2021 
    (RV 2021-399).

De beklagrechter bij FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling) heeft bij afzonderlijke uitspraken op 28 april 2022 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraken van de beklagrechter zijn bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. E. van de Pol, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraken.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 26 augustus 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. Diezelfde dag is volgens afspraak ter zitting namens het hoofd van de instelling nadere informatie betreffende de periode 10 tot 25 oktober 2022 overgelegd. Deze informatie is niet naar klager en zijn raadsman doorgezonden omdat zij daar al over beschikken.

Het lid van de beroepscommissie drs. A.C. Djadoenath was niet ter zitting aanwezig maar leest en beslist op de stukken mee.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a. 
Klager was op het moment van toedienen van de medicatie geen acuut gevaar meer voor zichzelf of anderen. Hij erkent dat er op 10 oktober 2021 wat is voorgevallen, maar stelt dat hij op 11 oktober 2021 - op het moment dat besloten werd de medicatie toe te dienen – reeds rustig was. Klager verbleef in een separeerruimte en vertoonde geen grensoverschrijdend en agressief gedrag. Op het moment dat klager werd gehoord over de beslissing tot toepassing van de geneeskundige handeling heeft hij aangegeven geen medicatie te wensen en toegezegd geen vernielingen meer te zullen plegen. Voor zover de beslissing tot de gedwongen geneeskundige behandeling in beginsel al redelijk was, was dat op het moment van toedienen niet meer. Voorts heeft klager geklaagd over de bijwerkingen van de medicatie en het niet adequaat optreden van de verpleging. Klager kon zich niet meer verstaanbaar maken, had last van meerdere lichamelijke klachten en verlammingen, had paniekaanvallen, had geen water en heeft meerdere beloproepen gedaan, zonder dat daar snel op werd gereageerd. Op grond van artikel 34c van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) dient een verpleegde gedurende de periode dat de gedwongen geneeskundige behandeling wordt verricht, zo vaak als nodig te worden bezocht door een arts. Tevens dient een verslag van de bevindingen te worden opgenomen in het verpleegdedossier. Klager of zijn raadsman heeft geen verslag ontvangen. Klager had nog nooit een gedwongen geneeskundige handeling opgelegd gekregen en is enorm geschrokken van de lichamelijk gevolgen. Bij het toedienen van medicatie, te meer als dit onvrijwillig is en het de eerste keer is, dient adequaat toezicht gehouden te worden. Daarnaast dient tijdig op intercomoproepen gereageerd te worden, zeker wanneer gedwongen medicatie wordt toegepast en dit tot bijwerkingen kan leiden. 

Beklag b. 
Ten aanzien van de procedure stelt klager dat niet is voldaan aan artikel 60 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), nu het hoofd van de instelling pas op 2 maart 2022, een week voorafgaand aan de mondelinge behandeling en vijf maanden na de klacht, het verweerschrift heeft ingediend en klager pas tijdens de mondelinge behandeling in kennis is gesteld van het verweerschrift. Tijdens het bemiddelingsgesprek met betrekking tot onderhavige klacht werd aan klager nog compensatie geboden. Door klager pas zo laat te voorzien van de onderliggende stukken en het gewijzigde standpunt – immers werd geen compensatie meer geboden – is klager in zijn belangen geschaad. 

Klager stelt dat zijn gedrag na 13 oktober 2021 wel degelijk is veranderd en dat hij daarom in de gelegenheid had moeten worden gesteld om te luchten. De instelling verwijst louter naar het gedrag van klager op 11, 12 en 13 oktober 2021 en stelt dat klagers gedrag vervolgens niet is veranderd en dat er nauwelijks afspraken met hem te maken waren. Vanaf 18 oktober 2021 is pas weer uitgebreid omschreven hoe het gedrag van klager op dat moment is. Klager stelt dat hij in die periode wel degelijk meewerkend is geweest en dat zijn gedragsbeeld ook positief was veranderd, waardoor de beslissing om klager in de dagen na 13 oktober 2021 niet te laten luchten onvoldoende is gemotiveerd en niet op goede gronden is genomen. 
Klager merkt voorts op dat wordt aangegeven dat de patiodeur op 13 oktober 2021 niet kon worden geopend, omdat klager deze eerder zou hebben gesaboteerd en de veiligheid in het gedrang zou zijn bij het openen van deze deur. Dit is onjuist, nu klager in diezelfde periode wel in de gelegenheid is gesteld om te douchen en daarvoor diezelfde deur moest worden geopend. 

Standpunt van het hoofd van de instelling
Op 10 oktober 2021 is klager niet in samenwerking en heeft hij forse, tegen het leven van enkele medewerkers gerichte dreigementen geuit. Hij is die dag gesepareerd. Voorwaarden voor opheffing van de separatie zijn het functioneel in contact zijn met alle leden van het behandelteam, het kunnen garanderen van de veiligheid, het opvolgen van aanwijzingen en in gesprek gaan over zijn gedrag en het werkcontact met sociotherapie. Klager heeft grote vernielingen aangericht in de separeerruimte, waardoor hij moest worden overgeplaatst naar een andere separeerruimte. Op 11 oktober 2021 heeft klager zijn gedrag voortgezet en opnieuw vernielingen aangericht in de separeerruimte. Klager is daarom - onder begeleiding van het intern bijstandsteam - wederom overgeplaatst naar een andere separeerruimte. Naar aanleiding van klagers agressieve en vijandige gedragsbeeld is een gedwongen geneeskundige handeling ingezet. De volgende dag heeft klager zich opnieuw zeer dreigend uitgelaten en was hij woest over de toegediende medicatie. Klager heeft opnieuw zorgwekkende uitlatingen gedaan en forse doodsbedreigingen geuit. Klager zegt dat het oorlog is, dat hij binnenkort een masker zal opzetten en zal doen alsof alles goed gaat teneinde wraak te kunnen nemen op iedereen die bij de dwanghandeling betrokken was. In de dagen daarna konden er nauwelijks afspraken met klager gemaakt worden. Klager heeft bijvoorbeeld de patiodeur niet afgesloten, ondanks het verzoek van sociotherapie daartoe. De summiere afspraken die sociotherapie met klager maakt, worden door hem niet nageleefd. Er was geen sprake van samenwerking en klagers vrijheden konden daarom niet (stapsgewijs) worden uitgebreid. Op 18 oktober 2021 heeft klager contact met de ene sociotherapeut geweigerd, maar was hij vervolgens vriendelijk in contact met een andere sociotherapeut. Klager heeft die dag zijn excuses aangeboden voor zijn gedrag. Klager probeert echter zijn verklaring over het dragen van een masker te bagatelliseren. Hij geeft aan nog steeds veel woede richting twee medewerkers te voelen en echt heel boos te worden als zij zouden aansluiten bij een contactmoment. De volgende dag oogde klager ontspannen en heeft hij de instructies van sociotherapie opgevolgd. Vanaf dat moment heeft klager weer kunnen luchten. Hij heeft niet willen meewerken aan het openen van zijn deur met zes-mans-begeleiding, omdat hij zelf de regie wil behouden. Vanaf 23 oktober 2021 is zijn gedrag gaan veranderen, waarna de separatie op 25 oktober 2021 kon worden opgeheven.

3. De beoordeling
Beklag a. 
Op grond van artikel 26, eerste lid, Bvt kan het hoofd van de instelling een verpleegde verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht niet zijnde een behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder a of b, Bvt indien die handeling naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde of van anderen. De handeling wordt verricht niet zijnde een behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder a of b, Bvt door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige. 

Klager heeft in beroep onder andere aangevoerd dat op 11 oktober 2021, na de gedwongen geneeskundige handeling, niet tijdig op intercomoproepen van klager is gereageerd. Dit onderdeel is, zoals blijkt uit de overgelegde stukken, niet eerder door klager in geding gebracht. Klager kan in beroep zijn beklag niet aanvullen. Deze klacht blijft daarom verder buiten beschouwing.

Aan klager is op 11 oktober 2021 op grond van artikel 26, eerste lid, Bvt medicatie door middel van een injectie toegediend. De beroepscommissie acht aannemelijk dat toediening van deze medicatie volstrekt noodzakelijk was, nu klager, vanwege zijn agressieve en vijandige gedragsbeeld, zonder medicatie niet langer verpleegbaar was en hij niet te motiveren was voor vrijwillige inname van medicatie. Eerdere maatregelen zoals de separatie hadden onvoldoende effect. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing tot de gedwongen geneeskundige handeling op 11 oktober 2021 niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep ten aanzien van beklag a zal ongegrond worden verklaard.

Beklag b.
Aan klagers bezwaar tegen de in beklag gevoerde procedure kan voorbij worden gegaan, reeds nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld. 

Op grond van artikel 43, derde lid, Bvt heeft een verpleegde recht op verblijf in de buitenlucht gedurende tenminste één uur per dag. In beginsel zijn op dit recht geen beperkingen toegelaten. Het recht op luchten is zo fundamenteel dat de instelling daarom extra inspanning dient te verrichten om een verpleegde niet te beperken in zijn grondrecht, maar van zijn grondrecht gebruik te kunnen laten maken. Met extra inspanning wordt bedoeld extra personeelsinzet of beveiliging en eventueel mechanische hulpmiddelen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat een verpleegde niet in de gelegenheid kan worden gesteld om te luchten.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende komen vast te staan dat het voor de instelling gedurende de periode van 13 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2021 onmogelijk was om klager te laten luchten dan wel dat sprake was van een dermate voortdurende noodsituatie waardoor de mogelijkheid op luchten niet kon worden geboden. Door de instelling is aangegeven dat in de dagen na de gedwongen geneeskundige handeling op 11 oktober 2021 er nauwelijks afspraken met klager gemaakt konden worden en dat de summiere afspraken die sociotherapie met klager had gemaakt, zoals het sluiten van de patiodeur, niet door hem werden nageleefd. Volgens de instelling was geen sprake van samenwerking en konden klagers vrijheden niet (stapsgewijs) worden uitgebreid. De beroepscommissie stelt vast dat de instelling in de periode van 13 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2021 niet dagelijks gerapporteerd heeft of en hoe getracht is klager te laten luchten. Ook heeft de instelling ter zitting en in de daarna toegezonden nadere informatie over de separatiemaatregel geen nadere omschrijving gegeven van klagers gedrag gedurende deze periode. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat het hoofd van de instelling voldoende inspanning heeft geleverd om klager in de periode van 13 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2021 te kunnen laten luchten. Klagers recht op luchten is daarom in die periode geschonden. De beroepscommissie zal in zoverre het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en beklag b alsnog gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De tegemoetkoming bedraagt volgens de standaardbedragen €12,50 per dag. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming daarom vaststellen op €62,50.

4. De uitspraak
De beroepscommissie:

verklaart het beroep inzake beklag a ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter; 

verklaart het beroep inzake beklag b gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit beklag alsnog gegrond;

kent aan klager een tegemoetkoming toe van €62,50.


Deze uitspraak is op 20 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. F.A.M. Bakker en drs. A.C. Djadoenath, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven