Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/26513/GM, 10 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:10-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/26513/GM

          

Betreft [klager]

Datum 10 oktober 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van[klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de gedragsdeskundigen van de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad (hierna: de inrichtingspsychiater en -psycholoog). Klager beklaagt zich over de beoordeling van de gedragsdeskundigen dat er bij hem sprake zou zijn van achterdocht en randpsychotische trekken en over de gang van zaken omtrent de behandeling van zijn klacht.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, mr. S.N. de Jager, en de inrichtingspsychiater en -psycholoog in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de medisch adviseur waarbij het verzoek om bemiddeling naar aanleiding van een klacht over het medisch handelen is afgewezen. Het beroep raakt de wijze waarop de toegang tot de medische dienst is georganiseerd. Op grond van artikel 42 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft de gedetineerde recht op medische verzorging. De directeur draagt er zorg voor dat de aan de inrichting verbonden arts regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur en ook op andere tijdstippen beschikbaar is, indien dit in het belang van de gezondheid van de gedetineerde noodzakelijk is. Daaruit vloeit voort dat de directeur een gedetineerde adequate toegang tot de medische dienst moet bieden. De inrichtingsarts is een sleutelfiguur als het gaat om medische zorg voor de gedetineerde. De grondslag van de procedure is gelegen in het feit dat klager in gesprek wenste te gaan met de arts over de beoordeling van de psycholoog dat in februari 2021 bij klager sprake zou zijn van achterdocht en randpsychotische trekken. De behandelend specialist was hiervoor niet beschikbaar. De uitleg van de psycholoog over de herkomst van de bevindingen is niet afdoende en berust niet op waarheid. Het vermoeden bij klager is dat sprake is geweest van een verwisseling van diagnose tussen hemzelf en een familielid. Klager heeft tot op heden nog steeds onvoldoende inzicht gekregen in zijn medisch dossier en daarmee ook niet de juiste medische verzorging ontvangen.

De klachten zijn niet adequaat en correct behandeld. Klager is sinds maart 2021 bezig geweest met het indienen van een klacht over de toegang tot de medische dienst. Uit het schrijven van het hoofd zorg volgt dat de klacht onvindbaar is. Vervolgens is de klacht nogmaals per aangetekende post verstuurd, maar blijkt het poststuk wederom onvindbaar. De gang van zaken omtrent de behandeling van zijn klacht is in strijd met de klachtenprocedure van artikel 71b van de Pbw en met een behoorlijke procesorde. Klager heeft zich maandenlang niet gehoord of gezien gevoeld. De schriftelijke reactie is onvoldoende om te spreken van een behoorlijke behandeling van zijn klacht.

Ten slotte is het verzoek om bemiddeling niet volgens de vereisten van artikel 59a van de Pbw behandeld. Uit het schrijven van de medisch adviseur volgt dat in strijd met artikel 59a, vierde lid, van de Pbw geen bemiddelingsgesprek heeft plaatsgevonden. Indien de arts heeft afgezien van het bemiddelingsgesprek enkel omdat klager niet meer in detentie verblijft is dat, gelet op het verloop van de door klager genoemde klachtenprocedure, een volstrekt onvoldoende reden.

De bevindingen van de psycholoog hebben gevolgen gehad voor het verloop van zijn gehele detentieperiode en de deskundigenbevindingen in zijn strafprocedure. Klager wenst dat na zijn invrijheidsstelling nader onderzoek wordt gedaan naar het verloop van zijn klachten en de achtergrond van de bevindingen van de psycholoog van februari 2021.

Standpunt van de inrichtingspsychiater en -psycholoog

In eerste instantie kon het aangetekende schrijven van klager niet worden gevonden. Er heeft een zoekactie plaatsgevonden en klagers brief met daarin zijn klacht is uiteindelijk gevonden. De medisch adviseur heeft geen bemiddelingsgesprek gevoerd omdat klager ten tijde van de bemiddeling niet meer in de PI Lelystad verbleef.

Klager is gezien door twee inrichtingspsychologen en een psychiater. Klager is eerst gesproken door de psycholoog op 27 juli 2020 op verzoek van de afdeling, waarna de psycholoog de vaste behandelaren van de afdeling heeft gevraagd klager nog eens te spreken. Klager is vervolgens aangemeld bij het Psycho Medisch Overleg (PMO). Klager is naar aanleiding hiervan gesproken door de psycholoog en de psychiater op 29 juli 2020. Op basis van dit gesprek en hun professionele oordeel hebben zij vastgesteld dat klager op dat moment, vanwege verregaande achterdocht, randpsychotisch was. Besloten is om klager via de afdeling verder te volgen. Er was geen noodzaak om een vervolgconsult te plannen.

Op 24 februari 2021 heeft de psychiater klager op zijn verzoek gesproken. Klager wilde uitleg over het feit dat de gedragsdeskundigen hem eerder randpsychotisch hadden genoemd (zie de PMO notulen van 29 juli 2020). Besproken en uitgelegd is waarop zij deze beoordeling hadden gebaseerd. Klager gaf tijdens dit gesprek aan dat hij denkt dat de psycholoog uit de PI en de psycholoog die een pro Justitia rapportage heeft geschreven contact met elkaar hebben gehad. Aan klager is uitgelegd dat dit zonder zijn toestemming niet mag en dat dit een goed voorbeeld is waarom zij hem achterdochtig vinden. De psychiater en klager hebben het gesprek op een goede manier kunnen afsluiten.

3. De beoordeling

Volgens de namens klager ingediende gronden is het beroep mede gericht tegen het advies van de medisch adviseur van 10 maart 2021 en de wijze van bemiddeling, zoals die in artikel 71c van de Pbw is geregeld. De beroepscommissie zal dit verbeterd lezen en het beroepschrift zo uitleggen dat het is gericht tegen het medisch handelen van de gedragsdeskundigen.

Klager stelt dat de uitleg van de psycholoog over de herkomst van de bevindingen niet afdoende is en niet op waarheid berust. Klager is echter op 27 juli 2020 door een psycholoog gezien en naar aanleiding van het PMO op 29 juli 2020 door zijn vaste behandelaren, een psycholoog en psychiater, die op basis van hun professionele oordeel hebben vastgesteld dat klager op dat moment randpsychotisch was. Aan klager is uitgelegd waarop zij deze beoordeling hebben gebaseerd. In de aantekeningen in het medisch dossier en de schriftelijke toelichting van de psychiater valt te lezen dat klager op 24 februari 2021 in verband met zijn verzoek om nadere uitleg over de verslaglegging de psychiater heeft gesproken.

De beroepscommissie ziet in de toelichting van de gedragsdeskundigen noch in de overige stukken en klagers klacht aanleiding om te twijfelen aan het deskundig oordeel van de gedragsdeskundigen of te oordelen dat anderszins medisch onzorgvuldig is gehandeld. Dat de klacht van klager in eerste instantie onvindbaar was valt te betreuren, maar de klacht is alsnog terechtgekomen. 

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingspsychiater en -psycholoog niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 10 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.P. Frankenhuis en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven