Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20290/GA 31 oktober 2022, beroep
Uitspraakdatum:31-10-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/20290/GA

            
Betreft    [klager]
Datum    31 oktober 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft voor zover in beroep aan de orde beklag ingesteld tegen:
a.    een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege onvoldoende arbeidsprestatie en een dreigende houding jegens het personeel, ingaande op 22 december 2020 (VU 2020/2131);
b.    het niet naleven van coronamaatregelen bij de arbeid (VU 2020/2132).
 
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 1 maart 2021 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M.M.J.P. Penners, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a.
Geen enkele opmerking jegens de medewerkers was bedreigend bedoeld. Klager begrijpt niet dat deze opmerkingen wel als dreigend zijn opgevat. De opmerkingen over zijn invrijheidstelling waren gericht op het feit dat hij dan vrij zou zijn en meer zeggenschap zou hebben over zijn eigen doen en laten. Klager betwist dat hij een dreigende lichaamshouding zou hebben aangenomen. De enkele stelling dat hij niet arbeidsongeschikt zou zijn, is onvoldoende om aan te tonen dat hij onvoldoende inspanning zou leveren gedurende de arbeid. Klager is arbeidsongeschikt en heeft getracht dit duidelijk te maken aan de inrichting. Het is aan de inrichting om voldoende rekening te houden met zijn kwetsbare medische toestand. Hij heeft meermaals te kennen gegeven dat de werkzaamheden niet uit te voeren waren. Dit namen de medewerkers onvoldoende serieus en zij gaven steeds aan dat klager sneller en productiever moest werken. Hij voelde zich daardoor niet gehoord of begrepen. Daarom zou een eventuele negatievere houding van klager niet onbegrijpelijk zijn. De inrichting had een medische controle kunnen uitvoeren ten aanzien van de arbeidsgeschiktheid, nu klager meermaals heeft aangegeven dat het werk te zwaar was.

Beklag b.
De beklagrechter spreekt zich slechts uit over de naleving van de coronaregels (afstand houden) ten aanzien van de medegedetineerden. Klager heeft echter ook aangegeven dat de medewerkers zich niet houden aan de regels. Ze houden onvoldoende afstand en dragen nimmer een mondkapje. Klager benadrukt het belang van de naleving van de coronamaatregelen. Dit belang is voor hem nog groter, vanwege zijn medische situatie. Als hij besmet zou worden, kan dit voor hem ernstige gevolgen hebben. Hij valt immers in de risicogroep. De inrichting is tekortgeschoten ten aanzien van de naleving van de coronamaatregelen en heeft niet voldaan aan de zorgplicht. Klager verzoekt om een compensatie.

Standpunt van de directeur
Beklag a.
Een rapport wordt naar waarheid door beëdigd personeel geschreven. In het rapport stond duidelijk omschreven waar de dreigende houding uit bestond. Klager stond heel dicht bij het personeel met daarbij de nodige stemverheffing. Hij deed uitspraken zoals “over twaalf maanden ben ik vrij en dan ben ik de man en zal je wel zien wat er gaat gebeuren”. Hij was niet aanspreekbaar tijdens het horen.

Arbeidsongeschiktheid buiten detentie leidt niet vanzelfsprekend tot arbeidsongeschiktheid binnen detentie. Arbeid wordt aangeboden om een zinvolle dagbesteding te bieden en heeft niet hetzelfde karakter of dezelfde functie als buiten een PI (RSJ 18 mei 2020, R-19/5553/GM). Klager had in december 2020 nog geen arbeidsongeschiktheidsstatus binnen detentie. Vanuit de medische dienst is het verzoek gedaan om klager lichte werkzaamheden te geven. Hier werd rekening mee gehouden op de arbeidszaal. Nu klager in de PI Vught niet arbeidsongeschikt is verklaard en hem passende (lichte) werkzaamheden worden aangeboden, dient klager te werken. Wanneer hij dit niet doet, wordt dat aangemerkt als werkweigering.

Beklag b.
Op de arbeid worden de regels en adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nageleefd. Er wordt waar mogelijk anderhalve meter afstand gehouden. Indien er geen afstand kan worden gehouden, draagt men een mondkapje. Door het personeel worden gedetineerden er regelmatig op geattendeerd om afstand te houden, omdat ze dit nog weleens vergeten. Klager heeft ook een eigen verantwoordelijkheid aangaande het bewaren van anderhalve meter afstand. 

3. De beoordeling
Beklag a.
Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag a. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag b.
Klager meent dat de directeur niet heeft voldaan aan de zorgplicht doordat de coronamaatregelen niet werden nageleefd door het personeel en medegedetineerden bij de arbeid. Hij stelt dat er onvoldoende afstand werd gehouden en geen mondkapjes werden gedragen.

In december 2020, ten tijde van de klacht, werd het gebruik van niet medische mondkapjes door medewerkers van justitiële inrichtingen voor specifieke situaties dringend geadviseerd (Kamerstukken II 2019/2020, 24 587 en 25 295, nr. 784). Het ging daarbij om het dragen van mondkapjes bij knooppunten binnen inrichtingen (zoals de entree en loketfuncties) en wanneer medewerkers in nauw contact kwamen met groepen justitiabelen, bijvoorbeeld tijdens recreatie. Mondkapjes voor gedetineerden werden op dit moment nog niet geadviseerd, vanwege de veiligheid binnen de inrichting. Vanaf het begin van de coronacrisis werden de richtlijnen van het RIVM ten aanzien van hygiëne en het houden van anderhalve meter afstand gevolgd (Aanhangsel van de Handelingen II 2019/2020, 2278). Waar nodig werden maatregelen getroffen om afstand te kunnen bewaren, door bijvoorbeeld het verkleinen van groepsgroottes.

De directeur heeft op grond van artikel 42 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) een zorgplicht ten aanzien van de gezondheid van de in zijn inrichting verblijvende gedetineerden (vgl. RSJ 23 september 2021, R-20/7516/GA). De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur in het kader van de zorgplicht verantwoordelijk is voor het coronabeleid in de inrichting. 

De directeur geeft aan dat bij de arbeid (waar mogelijk) anderhalve meter afstand wordt gehouden. Wanneer een medewerker dichter bij een gedetineerde moet komen, worden er mondkapjes gedragen. Op de werkzalen is er volgens de directeur ook voldoende gelegenheid om handen te wassen. Het personeel attendeert gedetineerden er regelmatig op dat zij afstand dienen te houden. In de pauze is er om afstand te kunnen houden ruimte op de werkzalen in plaats van in de kleinere kantines. 

Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat de directeur zich onvoldoende heeft ingespannen ten aanzien van klagers gezondheid. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.


4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden. 


Deze uitspraak is op 31 oktober 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven