Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22027/GV, 31 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:31-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/22027/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    31 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 29 juni 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om zijn gezin te bezoeken en meer in het bijzonder zijn jongste zoon, die gedurende klagers detentie is geboren. Klager heeft hem als gevolg van de getroffen coronamaatregelen nog niet kunnen vasthouden. In de toelichting bij de regeling van verweerder van 8 mei 2021, nr. 3313234 (Stb. 2021, 28357) staat het volgende: “In artikel 15 worden de algemene voorwaarden weergegeven om voor een van deze drie varianten van re-integratieverlof in aanmerking te komen. De eerste voorwaarde ziet erop dat het concrete re-integratiedoel waarvoor verlof wordt verleend in het detentie- en re-integratieplan moet zijn opgenomen. Dit kunnen dus ook activiteiten zijn die eenvoudig van karakter zijn als bijvoorbeeld het doen van boodschappen en het opbouwen van een netwerk aangezien deze bijdragen aan de re-integratie van de gedetineerde”. Het doel waarvoor klager het verlof heeft verzocht voldoet aan deze maatstaven.

Klagers verzoek lijkt met name te zijn afgewezen vanwege het gestelde risico op het plegen van strafbare feiten, zoals bedoeld in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). De enkele verwijzing naar de omstandigheid dat nog bepaalde gedragsmatige interventies zouden moeten plaatsvinden is daarvoor onvoldoende. Daarnaast begint en eindigt het kortdurend re-integratieverlof op dezelfde dag (artikel 19, eerste lid, van de Regeling). 

Bij de beoordeling van een verzoek tot re-integratieverlof moet onder andere de bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving worden beoordeeld (artikel 15, tweede lid onder a, van de Regeling). Uit het vrijhedenadvies dat ten grondslag ligt aan de bestreden beslissing volgt dat uitsluitend sprake is van positief gedrag van klager in de inrichting, zodat hij van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving heeft doen blijken. Uitsluitingsgronden zoals genoemd in artikel 16 van de Regeling zijn evenmin van toepassing. Voorts voldoet het strafrestant van klager aan de eisen zoals gesteld in artikel 19, tweede lid, van de Regeling. 

Standpunt van verweerder
Verweerder verwijst naar en geeft het reclasseringsadvies van 12 januari 2021, het advies van het Openbaar Ministerie (OM) van 8 februari 2021 en het vrijhedenadvies van 24 juni 2021 weer. 

Klagers stelling dat het doel waarvoor hij het verlof heeft aangevraagd voldoet aan de maatstaven die daarvoor gelden, slaagt niet. Voor bezoek aan het gezin kan re-integratieverlof worden toegekend, maar dat kan slechts voor zover daarmee een concreet re-integratiedoel is gediend en dat re-integratiedoel in het detentie- en re-integratieplan (D&R-plan) is opgenomen. Daarvan is geen sprake. Bezoek aan het gezin is op zichzelf geen concreet re-integratiedoel. Daarnaast is van een ander concreet re-integratiedoel niet gebleken. 

Ook klagers stelling dat de aanvraag niet enkel afgewezen had mogen worden omdat bepaalde gedragsmatige interventies nog zouden moeten plaatsvinden, slaagt niet. Van klager wordt immers verwacht dat hij tijdens zijn detentie aan zijn re-integratiedoel werkt. Daar valt ook onder dat hij dient mee te werken aan geïndiceerde behandelingen/interventies om het risico op recidive te beperken. Dat heeft klager niet gedaan. Dat het kortdurend re-integratieverlof begint en eindigt op dezelfde dag, doet aan vorenstaande niet af. Verder is van belang dat klager nog een lang strafrestant heeft, waardoor hij voldoende gelegenheid heeft om een concreet re-integratiedoel op te stellen, waaraan hij tijdens zijn detentie kan werken. Gelet op het gegeven dat klager geen concreet omschreven re-integratiedoel heeft en daarnaast de risico’s thans te groot zijn om klager vrijheden te verlenen, is het verzoek in redelijkheid afgewezen. 

3. De beoordeling
Klager is sinds 6 november 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en tien maanden, wegens oplichting en gekwalificeerde diefstal. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 21 september 2022.

Klager heeft in zijn motivatiebrief van 20 juni 2021 verzocht om “een reintegratieverlof te verlenen met als doel het bezoeken van mijn gezin en in het bijzonder mijn zoontje (geboren op 04-04-2020)”. Verweerder heeft dit verzoek geduid als verzoek om kortdurend re-integratieverlof op grond van de Wet straffen en beschermen en heeft dit afgewezen, omdat (impliciet) aan het verzoek geen duidelijk omschreven re-integratiedoel ten grondslag ligt en (expliciet) het risico om vrijheden te verlenen aan klager voor een mogelijk re-integratiedoel te groot is. 

De beroepscommissie stelt vast dat verweerder het verzoek van klager heeft afgedaan op grond van de Wet straffen en beschermen, die op het moment van het nemen van de bestreden beslissing nog niet in werking was getreden. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat partijen een inhoudelijk oordeel verlangen over de afwijzing van klagers verzoek op grond van die wet, blijft staan dat de bestreden beslissing in strijd met de toen geldende wet- en regelgeving is genomen. Reeds hierom zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Omdat uit klagers registratiekaart blijkt dat hij inmiddels deelneemt aan een penitentiair programma, zal de beroepscommissie hiermee volstaan en verweerder niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie ziet daarbij geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. 

De beroepscommissie hecht eraan nog op te merken dat zij de vertraging bij het doen van deze uitspraak, die op haar conto komt, betreurt. 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe. 


Deze uitspraak is op 31 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven