Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23143/GM, 5 september 2022, beroep
Uitspraakdatum:05-09-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23143/GM

              

Betreft [klager]

Datum 5 september 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de locatie De Schie te Rotterdam (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat de medische dienst geen indicatie heeft afgegeven voor extra sportmomenten.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft, als gevolg van een schietincident en een aanrijding, fysieke klachten aan met name zijn nek en schouder. Tijdens de eerste helft van 2021 heeft klager fysiotherapie gekregen voor deze klachten en daarna het advies zelf verder met de oefeningen aan de slag te gaan. Klager is onvoldoende in staat om op een adequate wijze aan het herstel van zijn gezondheidstoestand te werken. De eenpersoonscel van klager is klein zodat hij niet de ruimte heeft om daar op een adequate wijze oefeningen te doen. Daarnaast heeft klager voor het doen van de oefeningen apparatuur nodig die niet aanwezig is op zijn cel. Het luchten is voor klager met name een sociale aangelegenheid waarbij hij ook onvoldoende in staat is om op een adequate wijze oefeningen te doen, ook door de beperkte beschikbaarheid van apparatuur. Verder heeft klager ervaren dat de in de inrichting aangeboden sportevenementen tamelijk frequent uitvallen. Ook vanuit die achtergrond had klagers verzoek moeten worden toegewezen.

Standpunt van de inrichtingsarts

De inrichtingsarts sluit zich aan bij het standpunt van de medisch adviseur en verwijst naar de schriftelijke reactie van de fysiotherapeut waarin het volgende is vermeld.

De laatste behandeling van klager was in mei 2021. Klager heeft nek-schouderklachten na een ongeval in 2019 en een schotwond. Klager ervaart een toename van klachten bij lang zitten en liggen. Klager is ervan overtuigd dat hij intensief fysiotherapeutisch behandeld moet worden door middel van massage om de pijn te kunnen verlichten. Vanwege de chronische pijnklachten van klager is terughoudendheid met fysiotherapeutische behandeling geïndiceerd. Gedurende de behandeling is er vooral gestuurd op eigen regie om de klachten te verminderen en te leren hiermee om te gaan binnen detentie. Klager heeft meerdere malen laten weten het oneens te zijn met deze benadering omdat dit niet overeenkomt met zijn eigen visie. Als onderdeel van de behandeling zijn verschillende oefeningen aan bod gekomen met als doel de nek en schouder te mobiliseren, te versterken dan wel de pijn te verminderen. Dit zijn mobiliserende en spierversterkende oefeningen en oefeningen om de rompstabiliteit te verbeteren. Bij alle oefeningen is er rekening mee gehouden dat deze uitvoerbaar zijn op cel of tijdens de fitnessmomenten.

3. De beoordeling

Klager is op 14 juni 2021 door de verpleegkundige en op 2 juli 2021 door de inrichtingsarts gehoord in verband met zijn wens om extra sportmomenten, maar uit medisch oogpunt bestond daarvoor geen indicatie. Klager sport drie keer per week en heeft van de fysiotherapeut oefeningen gekregen die hij zelfstandig kan doen. De fysiotherapeut heeft uitgelegd dat er bij alle oefeningen rekening mee is gehouden dat deze uitvoerbaar zijn op cel of tijdens de fitnessmomenten.

De beroepscommissie is op basis van de beschikbare informatie van oordeel dat de inrichtingsarts zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen indicatie was voor extra sportmomenten, mede gelet op de toelichting van de fysiotherapeut. Niet is gebleken van een schending van de op de inrichtingsarts ten aanzien van klager rustende zorgplicht. Als effect uitblijft en de klachten persisteren, kan klager zich opnieuw wenden tot de medische dienst voor nader advies.

Het handelen van de inrichtingsarts kan daarom niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 5 september 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven