Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24979/GA, 23 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:23-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/24979/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    23 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur)

1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissingen van 11 augustus 2021, 1 oktober 2021 en 2 november 2021 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma.

De beklagrechter bij de PI Ter Apel heeft op 21 december 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €135,- (Ta-2021-475, 
Ta-2021-589 en TA-2021-728). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. M.A.M. Karsten in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De beoordeling
Regelgeving en beoordelingskader
Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) beslist de directeur over promotie en degradatie van gedetineerden. De directeur beoordeelt het gedrag van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 op basis van bijlage 2 van de Regeling (Stimuleren en Ontmoedigen (Vris)). Indien de gedetineerde die is gepromoveerd niet het gewenste gedrag laat zien, zoals beschreven in de categorie ‘re-integratie/ resocialisatie’ en de categorie ‘verblijf en leefbaarheid’ van bijlage 2, kan de directeur besluiten tot degradatie. Dit gewenste gedrag kan de vreemdeling in een periode van minimaal zes weken laten zien om wederom in aanmerking te komen voor promotie.

Volgens bijlage 2 van de Regeling kan het gedrag van de gedetineerde vreemdeling in het kader van re-integratie/resocialisatie als ‘ongewenst’ worden aangemerkt als hij de benodigde screening/diagnostiek en intake niet doorloopt, als hij niet actief meewerkt aan het opstellen van het eigen terugkeerplan (met inbegrip van een plan van aanpak op de basisvoorwaarden) of als hij het terugkeerplan niet uitvoert.

De grondslag voor de beslissing tot degradatie of promotie vormt de mate waarin de gedetineerde verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie, wat concreet vorm krijgt in zijn motivatie en inzet en in zijn gedrag tijdens de detentieperiode. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient de directeur bij de beoordeling van het gedrag een belangenafweging te maken. Dit betekent dat de directeur niet alleen de feiten en omstandigheden van het (incidentele) ongewenste gedrag, maar ook het structurele gedrag van de gedetineerde (waaronder alle onderdelen van goed of gewenst gedrag) dient mee te nemen in zijn afweging. Al bij de invoering van het systeem van promoveren en degraderen is benadrukt dat de gedetineerde dient aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken bestendig zijn. Doorstromen van basis- naar plus¬programma geschiedt op basis van de motivatie van de gedetineerde voor re-integratie en op basis van zijn gedrag (Stcrt. 2014, nr. 4617). 

Sinds de aanpassing van de Regeling in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2020, nr. 49131) geldt dat bij de weging van het gedrag van gedetineerden – in vergelijking met het vorige toetsingskader – meer waarde wordt toegekend aan de inspanningen die de gedetineerde verricht op het gebied van re-integratie/resocialisatie, zoals blijkt uit het detentie- en re-integratieplan (D&R-plan). Om te bepalen of de gedetineerde voor promotie/degradatie in aanmerking komt, wordt het gewenste en ongewenste gedrag in samenhang beoordeeld en de ontwikkeling daarvan in ogenschouw genomen. De beoogde persoonsgerichte aanpak in detentie betekent in dit verband dat rekening wordt gehouden met gedetineerden die wel gemotiveerd zijn om mee te werken, maar beperkt zijn in hun kunnen.

Overwegingen van de beroepscommissie
Klager is volgens zijn registratiekaart sinds 26 februari 2016 gedetineerd en hij verblijft sinds 2 april 2021 in het basisprogramma. De directeur heeft op 11 augustus 2021, 1 oktober 2021 en 2 november 2021 beslist hem niet naar het plusprogramma te promoveren, omdat klager de door hem gestelde inspanningen met betrekking tot het aanleveren van identiteitsdocumenten niet kan aantonen, hij op dit punt geen initiatief neemt en hij daarmee geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Zijn casemanager en de regievoerder van de Dienst Terugkeer & Vertrek hebben klager hierover in ieder geval op 28 juli 2021 opnieuw gesproken. Daarna heeft een gesprek met zijn mentor plaatsgevonden. Bij het (taal)onderwijs en het maken van een toekomstplan (ten aanzien van werk en inkomen), laat klager evenmin motivatie en inzet zien. In de daaropvolgende maanden is deze situatie, die inmiddels een impasse genoemd kan worden, ongewijzigd gebleven.

Klager stelt hiertegenover dat hij de gevraagde documenten niet kan aanleveren, althans dat hijzelf of zijn familie een brief naar de Marokkaanse ambassade heeft gestuurd en dat hij dus de gevraagde inspanningen wél heeft geleverd. 

De beroepscommissie ziet in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om klager in deze stelling te volgen. Mocht het hem, ondanks zijn inspanningen en buiten zijn schuld om, inderdaad (nog) niet lukken om identiteitspapieren te verkrijgen, dan zal de directeur dit redelijkerwijs dienen te betrekken bij een volgend beoordelingsmoment van zijn gedrag. Nu uit het dossier niet blijkt dat klager de gevraagde inspanningen heeft geleverd, kon de directeur in redelijkheid stellen dat klager onvoldoende meewerkte aan het opstellen en uitvoeren van zijn toekomstplan/terugkeerplan.

De directeur heeft dit ongewenste gedrag afgezet tegen het door klager getoonde (gewenste) structurele gedrag, op grond waarvan is geconcludeerd dat hij onvoldoende verantwoordelijk¬heid neemt voor zijn re-integratie. De beroepscommissie is van oordeel dat sprake is van deugdelijke en inzichtelijke belangenafwegingen en dat de beslissingen tot het niet promoveren, gelet op het gedrag van klager, niet als onredelijk en onbillijk kunnen worden aangemerkt.

De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.


Deze uitspraak is op 23 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. R.H. de Koning en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven