Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/25074/TA, 18 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:18-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/25074/TA          

Betreft [klager]

Datum 18 augustus 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van het hoofd van FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de instelling)

1. De procedure

[klager] heeft, voor zover in beroep van belang, beklag ingesteld tegen het vanaf 30 juli 2021 niet mogen deelnemen aan vrijdaggebeden en aan diensten die tijdens islamitische feestdagen worden gehouden.

De beklagcommissie bij de instelling heeft op 23 december 2021 het beklag gegrond verklaard en tevens verklaard dat na het horen van het hoofd van de instelling zal worden bepaald of enige tegemoetkoming aan klager geboden is (K-2021-89). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Het hoofd van de instelling heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], hoofd behandeling, en […], jurist bij de instelling, namens de instelling, en klager en zijn raadsman mr. J.C. de Goeij gehoord op de zitting van 22 juli 2022 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van het hoofd van de instelling

Klager is op 2 maart 2021 na een behandelimpasse in de voorgaande kliniek in de instelling opgenomen op de afdeling Koraal met aanvankelijk afdelingsarrest om aan elkaar te wennen. Klager wenst nergens aan mee te werken ondanks langdurig investeren in het opbouwen van een samenwerkings- en behandelrelatie. Klager biedt onvoldoende inzicht in zijn interne belevingswereld en weigert structureel inhoudelijke gesprekken over zijn problematiek, spanningsopbouw, risicofactoren en vroegsignaleringsplan. Hierdoor zijn klagers gedrag en motivatie onvoldoende in te schatten en zijn er geen betrouwbare afspraken met hem te maken over de veiligheid op de groep en zijn houding tegenover medepatiënten en staf. Op basis van zijn voorgeschiedenis is duidelijk dat een goed inzicht in zijn belevingswereld noodzakelijk is om incidenten zoals in een vorige kliniek af te wenden. Klager heeft daarom afdelingsarrest en mag alleen bij uitzondering onder begeleiding van de staf de afdeling af. Bovendien weigert hij urineonderzoeken en mogen patiënten bij vermoedens van middelengebruik volgens het drugsbeleid van de instelling alleen deelnemen aan therapieblokken, maar niet deelnemen aan activiteiten in de instelling waarbij patiënten van andere afdelingen aanwezig zijn.

Door een gebrek aan een behandelrelatie is er onvoldoende zicht op de spanningsopbouw van klager en kan niet slechts op observaties worden ingeschat wanneer er een direct verhoogd risico is op agressief of ander risicovol gedrag. Klager verblijft daardoor langdurig op afdelingsarrest of kamerafzondering en kan op die manier niet op een veilige manier deelnemen aan diensten bij het stiltecentrum waardoor het onwenselijk is hem daarnaar toe te laten gaan.

Het hoofd behandeling was er anders dan de staf niet van op de hoogte dat klager ondanks zijn afdelingsarrest door de imam werd opgehaald om naar het stiltecentrum, waar ook anderen kunnen verblijven, te gaan. In de voortgangsbespreking van 29 juli 2021 is daarom besproken dat dit niet gewenst is. Ondanks dat zich tijdens de bezoeken aan het stiltecentrum geen incidenten hebben voorgedaan, achtte het behandelteam het voortzetten van deze bezoeken niet wenselijk. Gezien de oninschatbaarheid van klager is het beperken van zijn bewegingsvrijheid juist bedoeld om mogelijke incidenten te voorkomen. Dit is besproken met de imam en klager. Zij mogen elkaar wel op de afdeling spreken. Klager is daar boos over. De imam heeft klager daarna regelmatig op de afdeling bezocht.

Vanwege toenemende signalen dat klager een ontwrichtend effect op de groep heeft en tevergeefse pogingen om dit met klager te bespreken, is op 27 augustus 2021 besloten klager kamerafzondering op te leggen. De imam kan hem onder begeleiding van de staf bezoeken tijdens patio- of individuele momenten. Het beklag tegen de afzondering (K-2021-100) is ongegrond verklaard, gelet op de afwijzende houding van klager en zijn gebrek aan samenwerking waardoor het niet mogelijk is om voldoende inzicht te krijgen in de spanningsopbouw en mogelijke vroegsignalen voor risicovol gedrag en het niet verantwoord is om hem onbegeleid op de afdeling aanwezig te laten zijn.

De instelling kan niet begrijpen dat de beklagcommissie enerzijds dit oordeel geeft, maar anderzijds het wel onredelijk en onbillijk acht dat klager niet naar het stiltecentrum mag.

Op 30 november 2021 is klager overgeplaatst naar de afdeling Karmijn. Klagers houding is daar ten tijde van het beroepschrift onveranderd. Hij krijgt de mogelijkheid voor bezoek van de imam op zijn kamer of eventueel op de patio of in de hobbyruimte van de afdeling. Hiermee kon en kan hij zijn recht ex artikel 40 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) uitoefenen.

Inmiddels is de afzondering opgeheven nadat de behandeldruk is verlaagd en klager in contact en gesprek is gekomen, waardoor hij begeleide vrijheden buiten de afdeling heeft en naar het stiltecentrum kan gaan.

Standpunt van klager

Klager heeft van maart tot juli 2021 zonder incidenten onder begeleiding van de imam het stiltecentrum bezocht. Het gaat dan niet aan dit bezoek met een beroep op de orde en veiligheid vervolgens terug te draaien. Volgens de instelling zou klager een bepaalde sfeer neerzetten en mensen van hun behandeling afhouden, maar daar was geen sprake van. Het klopt niet dat het hoofd behandeling zou zijn verrast door het feit dat klager naar het stiltecentrum ging. Klager had de keuze gekregen om of in gesprek met een staflid te gaan of achter de deur te blijven. Klager heeft toen voor de laatste optie gekozen en gezegd dat hij vrijwillig achter de deur zou blijven. Het wordt er nu op gegooid dat klagers beklag tegen de afzondering gegrond is verklaard. Klagers afzondering is opgeheven na veelvuldig uitleggen door klager dat het personeel dingen onnodig invult en klager verkeerd inschat. Er zijn nooit risico’s geweest. De afdeling Karmijn is flexibeler dan de afdeling Koraal, maar het feit blijft dat er niets aan de hand was om hem deelname aan het stiltecentrum te weigeren.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 40, eerste lid, Bvt heeft de verpleegde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden of te beleven.

Het derde lid van dit artikel bepaalt onder meer dat het hoofd van de instelling de verpleegde in de gelegenheid stelt op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen persoonlijk contact te onderhouden met de geestelijk verzorger van zijn keuze die aan de instelling is verbonden (grond a) dan wel in de instelling te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen, tenzij het hoofd van de instelling dit verbiedt in verband met de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling (grond c).

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling rechten tijdens afzondering en separatie zijn beperkingen op de aan de verpleegde op grond van de wet toekomende rechten slechts mogelijk op de in de wet genoemde gronden.

Bovenstaande wettelijke regeling is verwerkt in artikel 8.2 van de huisregels van de instelling. Volgens het zesde en zevende lid is er om de week op een vrijdag een vrijdaggebed en worden diensten in de regel in het stiltecentrum gehouden.

In het negende lid staat vermeld dat het hoofd van de instelling kan bepalen dat een patiënt om redenen van orde en veiligheid niet bij de godsdienstige bijeenkomst mag zijn.

In het elfde lid is bepaald dat de patiënt tijdens afzondering en separatie geen recht heeft op het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten, tenzij het hoofd behandeling anders beslist.

Het twaalfde lid bepaalt dat de patiënt tijdens afzondering en separatie persoonlijk contact met een geestelijk verzorger mag hebben als het in het kader van de orde en veiligheid kan.

Uitgangspunt van de bovenstaande wet- en regelgeving is dat het recht op deelname aan godsdienstige bijeenkomsten kan worden beperkt als dat in het belang van de orde en veiligheid in de instelling is.

In het beroep is aan de orde of in klagers geval het recht op het bijwonen van het vrijdaggebed kon worden beperkt met een beroep op de orde en veiligheid in de instelling.

Als onbestreden staat vast dat klager tijdens de hem opgelegde maatregel afdelingsarrest door de imam is opgehaald om deel te nemen aan het vrijdaggebed in het stiltecentrum en het Suikerfeest en dat er geen aanwijzingen zijn dat dit op enig moment een concreet veiligheidsprobleem heeft opgeleverd. De instelling heeft aangevoerd dat het hebben van de maatregel van afdelingsarrest en deelname aan bijeenkomsten in het stiltecentrum niet samengaan, maar heeft niet onderbouwd waarom die deelname alsnog moest worden verboden nu deelname feitelijk heeft plaatsgevonden zonder dat zich enig incident heeft voorgedaan. Onder die omstandigheden is onvoldoende aannemelijk geworden dat het in klagers geval in het belang van de orde en veiligheid in de instelling was om klagers deelname aan het vrijdaggebed niet langer toe te staan.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van het hoofd van de instelling als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden. Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen is er geen sprake van dat de instelling tekort is geschoten in de zorgplicht. In de wet is immers alleen een zorgplicht opgenomen wat betreft het beschikbaar zijn van voldoende geestelijke verzorging (artikel 40, tweede lid, Bvt), niet wat betreft deelname aan bijeenkomsten van de beschikbare geestelijk verzorger. 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Deze uitspraak is op 18 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. E. Lucas en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven