Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23336/GA, 29 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/23336/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    29 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Almelo heeft op 15 september 2021 het beklag ongegrond verklaard (KA-2021-198). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, en […], juridisch medewerker bij de PI Almelo, gehoord op de zitting van 13 mei 2022 in de PI Lelystad.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is gedegradeerd omdat hij weigerde deel te nemen aan de arbeid, zijn gefrustreerde reactie op het moeten naleven van de coronamaatregelen en omdat klager zou hebben aangegeven dat hij geen casemanager nodig heeft voor zijn re-integratie. Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd voor het weigeren deel te nemen aan de arbeid. In die zaak heeft klager beklag ingediend. De beklagcommissie heeft uitspraak gedaan en het beklag van die klacht ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft klager ook beroep ingesteld (21/23336/GA).

Klager heeft gemotiveerd aangegeven dat het werken op de werkzaal niet mogelijk is voor hem, maar hij heeft daarmee niet vrijwillig afstand gedaan van het verblijf in het plusprogramma. Volgens de beklagcommissie is het vrijwillig aftekenen voor de arbeid echter al een zelfstandige grond voor degradatie naar het basisprogramma. Klager is het daar niet mee eens. Indien zijn re-integratie anders kan worden ingevuld, door bijvoorbeeld het volgen van een studie, wordt er voldaan aan het maatwerk voor een persoonsgerichte benadering van gedetineerden dat in de memorie van toelichting op de Wet straffen en beschermen wordt benadrukt. Het niet meewerken aan de arbeid geldt als ongewenst gedrag en niet als ontoelaatbaar, zodat klager ‘kan’ worden gedegradeerd. De directeur heeft hierin dus een discretionaire bevoegdheid. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar de uitspraak van de beroepscommissie RSJ 6 december 2021, 21/24489/SGA.

Daarnaast was er op initiatief van de inrichting in de PI Almelo al de mogelijkheid om af te tekenen voor de arbeid in mei 2021, nu per 1 juli 2021 de arbeidsplicht is komen te vervallen. De inrichting had hiertoe besloten vanwege het rommelige verloop op de werkzalen. De directeur liep hiermee al vooruit op de komende wetgeving.

Vrijwel niemand houdt zich aan de mondkapjesplicht op de arbeid, ook de directeur niet. Klager wilde de casemanager een hand geven uit beleefdheid, omdat niemand zich aan de coronamaatregelen hield. 

Dat klager geen mondkapje wilde dragen en niet met de casemanager wenste te spreken, ontkent hij. Wel was het zo dat hij geen goede klik had met de casemanager. Klager kreeg geen gehoor bij de casemanager. Klager wordt – zo lijkt het – als bedreigend ervaren, omdat hij zeer intellectueel en assertief is. Klager heeft veel zelf geregeld, zoals zijn studie. De casemanager zei telkens tegen klager dat aan zijn verzoeken geen gehoor zal worden gegeven. Dat is frustrerend. De studie van klager begon op 1 september 2021, maar hij was zich hiervóór al aan het oriënteren op zijn studie. 

Er is geen sprake van een adequate belangenafweging. Uit de beslissing volgt niet dat het gewenste gedrag van klager is meegenomen. In de beslissing wordt vooral het negatieve en niet het positieve gedrag beschreven.

Standpunt van de directeur
De studie is op 1 september 2021 aangevangen, en daarvoor was er geen noodzaak om het studieverlof te verlengen, behalve dan voor het schrijven van het boek. Daar is coulant mee omgegaan, door klager één dag vrijstelling te geven van de arbeid. Een gedetineerde dient duidelijk aan te geven dat hij de arbeidsuren voor iets anders wil invullen. Als dat niet duidelijk genoeg of onvoldoende aannemelijk is, wordt er ook geen studieverlof gegeven. 

Er is voldoende beschreven wat het ongewenste gedrag is en daar wordt veel waarde aan gehecht in de beslissing. Als een gedetineerde aftekent voor de arbeid, kan dat ervoor zorgen dat iemand in het basisprogramma zal verblijven. Dat is in dit geval ook gebeurd.

Klager heeft een hand gegeven tijdens de coronaperiode en dat werd als vervelend ervaren door de casemanager.

3. De beoordeling
Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden komt naar voren dat het uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

Uit de degradatiebeslissing blijkt dat klagers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt. Dit gedrag vloeit voort uit het gegeven dat klager weigert deel te nemen aan de arbeid en dat hij daarvoor vrijwillig heeft afgetekend. Klager heeft hiervoor afgetekend, ook al wist hij dat dit gevolgen zou hebben voor zijn verblijf in het plusprogramma (namelijk: degradatie naar het basisprogramma). Verder wordt omschreven dat klager vaak gefrustreerd reageert als het gaat om de naleving van de coronamaatregelen en dat hij vaak is aangesproken op het dragen van een mondkapje. Ook geeft klager aan geen casemanager nodig te hebben voor zijn re-integratie en wenst hij de casemanager de komende tijd niet meer te zien. 

De degradatiebeslissing bevat echter geen deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging waarbij het ongewenste gedrag van klager is afgezet tegen het gewenste gedrag. In de beslissing wordt opgenomen dat het gewenste gedrag ‘niet van toepassing’ is, maar hiermee wordt niet inzichtelijk wat de directeur daar precies mee bedoelt en in hoeverre dit relevant is voor de beoordeling waarbij tot degradatie naar het basisprogramma is gekomen. Ook lijkt het niet zonder meer redelijk om tot de conclusie te komen dat klager geen gewenst gedrag vertoont, nu hij ter zitting – hetgeen ook met stukken wordt onderbouwd – heeft aangegeven dat hij zich aan het oriënteren was op het volgen van een studie en bezig is met het schrijven van een boek. Uit de beslissing volgt niet hoe dit wordt gewaardeerd door de directeur en welke betekenis dit heeft voor de vereiste belangenafweging. Om die reden komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing tot degradatie onvoldoende is gemotiveerd (vgl. RSJ 25 juni 2018, R-68). De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. 

Tegemoetkoming en schadevergoeding
Door de raadsvrouw wordt verzocht om een schadevergoeding. De wet biedt – in het kader van een beroepsprocedure bij de beroepscommissie – geen aanknopingspunten om een schadevergoeding vast te stellen en toe te kennen. De omstandigheid dat de civiele rechter een verzoek om een (immateriële) schadevergoeding in eerdere en andere zaken – op civielrechtelijke gronden of andere gronden dan op basis van de Penitentiaire beginselenwet – heeft afgewezen, betekent nog niet dat de beroepscommissie (dus) een schadevergoeding dient toe te kennen. 

Aan klager kan een tegemoetkoming worden toegekend voor het door hem ondervonden ongemak. Als sprake is van schade en deze schade eenvoudig is te begroten, is er aanleiding schadevergoedingsaspecten te betrekken bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Dat is hier niet het geval. 

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €45,-. 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €45,-.


Deze uitspraak is op 29 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.J.W. Vinkes, voorzitter, drs. M.R. van Veen en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven