Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28175/SGA, 6 juli 2022, schorsing
Uitspraakdatum:06-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          22/28175/SGA

               

Betreft verzoeker

Datum 6 juli 2022

 

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de locatie Hoogvliet (hierna: de directeur) heeft  aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, waarvan de tenuitvoerlegging plaatsvindt in een reguliere cel zodat verzoeker kan deelnemen aan het dagprogramma, voor de duur van veertien dagen, in afwachting van het besluit van de selectiefunctionaris, ingaande op 1 juli 2022 om 17:00 uur en eindigend op 15 juli 2022 om 17:00 uur.

Verzoekers raadsman, mr. M. de Reus, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk HO-2022-174).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoeker wordt aangevoerd dat de wettelijke noodzaak voor het opleggen van de ordemaatregel ontbreekt. Aan verzoeker was re-integratieverlof voor extramurale arbeid toegekend. Verzoeker stelt dat hij gedurende deze arbeid een bedrijfsongeval heeft gehad en een procedure is gestart om de door hem geleden schade vergoed te krijgen. Dit staat hem vrij en kan hem niet worden tegengeworpen, aldus verzoeker. Bovendien herkent verzoeker zich niet in de door zijn werkgever gestelde stemmingmakerij en ontbreekt verslaglegging dienaangaande van de werkgever. Verder voert verzoeker aan dat binnen de locatie Hoogvliet aan de gedetineerde de gelegenheid wordt geboden binnen veertien dagen een nieuwe werkgever aan te leveren wanneer het re-integratieverlof buiten eigen toedoen wordt ingetrokken, waarbij de gedetineerde gedurende deze periode op de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) verblijft. Verzoeker ziet niet in waarom is geoordeeld dat hij door eigen toedoen zijn werkgever is kwijtgeraakt en waarom hij de verdere procedure omtrent een nieuwe werkgever niet op de BBA kan afwachten.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoekers werkgever bij de directeur melding heeft gedaan van het feit dat verzoeker niet langer welkom is wegens stemmingmakerij. De werksfeer van het bedrijf zou sterk zijn verslechterd nadat verzoeker een bedrijfsongeval heeft gehad, waarbij verzoeker gewond is geraakt aan zijn hand, en een zaak tegen de werkgever heeft aangespannen. Een gedetineerde mag binnen veertien dagen een nieuwe werkgever zoeken indien hij buiten zijn schuld zijn baan is kwijtgeraakt, maar in dit geval is verzoeker vooral door eigen toedoen zijn baan kwijtgeraakt. De locatie Hoogvliet werkt al jarenlang samen met desbetreffend bedrijf en dit is de eerste keer dat een gedetineerde daar wordt weggestuurd, hetgeen ertoe leidt dat de directeur de melding zeer serieus neemt. Verzoeker is in afwachting van de herselectie van de selectiefunctionaris op grond van de ordemaatregel op een andere afdeling geplaatst, namelijk in een reguliere cel in het huis van bewaring, aldus de directeur.

Daargelaten of verzoeker door eigen toedoen zijn baan is kwijtgeraakt, oordeelt de voorzitter voorlopig als volgt. Aan het re-integratieverlof voor extramurale arbeid is kennelijk een einde gekomen en verzoeker is als gevolg daarvan overgeplaatst. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur een gedetineerde in afzondering plaatsen indien sprake is van een van de omstandigheden zoals genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Pbw. In onderhavig geval is op voorhand niet gebleken van een van de voornoemde omstandigheden die noodzaken tot de oplegging van de ordemaatregel en heeft de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – de noodzaak tot het plaatsen van verzoeker in afzondering onvoldoende onderbouwd. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat verzoeker feitelijk in een reguliere cel verblijft en deelneemt aan het reguliere dagprogramma. Nu de bestreden beslissing voorlopig oordelend in strijd met de wet is genomen, zal de voorzitter het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

 

Deze uitspraak is op 6 juli 2022 gegeven door mr. C.N. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan door mr. B.M.L. Commelter, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven