Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22375/GA, 11 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/22375/GA      

Betreft [klager]

Datum 11 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur)

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om aan hem meer belminuten toe te kennen.

De beklagrechter bij de PI Vught heeft op 14 juli 2021 het beklag gegrond verklaard en de directeur opgedragen om met inachtneming van de uitspraak binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen (VU 2021/627). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, de landsadvocaat, klager en zijn raadsman mr. T.S. van der Horst in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Klager is in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) gedetineerd op verdenking van een groot aantal zeer ernstige strafbare feiten, waaronder het medeplegen van levensdelicten. Klager heeft op grond van onderdeel 3.9.1. van de huisregels van de EBI recht op twintig belminuten per week. Omdat klager vader is (van zes kinderen), stelt de directeur klager (onverplicht) in de gelegenheid om dertig minuten te telefoneren. Daarbij zijn de belangen van klagers kinderen meegewogen. Aan het vereiste van artikel 39, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, te weten een minimum van tien belminuten per week, wordt aldus voldaan.

Dat aan klager niet nog meer belminuten worden toegekend, is niet onredelijk of onbillijk. Gelet hierop had het beklag ongegrond verklaard moeten worden. Met inachtneming van de uitspraak van de beklagrechter heeft de directeur op 29 juli 2021 opnieuw een (afwijzende) beslissing genomen.

Klagers verblijf in de EBI maakt op zichzelf al dat de afwijzing van het verzoek niet onredelijk of onbillijk is. Het belang bij méér telefonische contactmomenten weegt niet op tegen de belangen die gepaard gaan met de beperking van het contact dat klager met de buitenwereld heeft. Klager is in de EBI gedetineerd vanwege een extreem vluchtgevaar en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico, waaraan het vluchtrisico als zodanig ondergeschikt is. Gelet op de gronden die aan de plaatsing in de EBI ten grondslag liggen, moet ervan worden uitgegaan dat elk contact dat klager heeft met iemand in de buitenwereld een bepaalde mate van risico met zich brengt. Een belangrijk onderdeel van het beveiligingsbeleid in de EBI is dan ook dat alle contacten en communicatie van gedetineerden met derden (met uitzondering van geprivilegieerde contacten) voorafgaand aan, tijdens en na afloop van het contact worden gecontroleerd. Klager spreekt met zijn kinderen wisselend in het Nederlands, Marokkaans, Arabisch en Engels. Als tijdens een telefoongesprek op enig moment een andere taal dan Nederlands wordt gesproken, dan wordt dat (hele) gesprek uitgezet naar een vertaler. Gedetineerden in de EBI worden maar beperkt in de gelegenheid gesteld om (telefonisch) contact met de buitenwereld te hebben en bezoek te ontvangen, omdat daarbij - anders dan bij post - geen voorafgaande controle op de inhoud van het contact mogelijk is. Door de frequentie van contact met de buitenwereld te beperken en volledig toezicht te houden op het contact dat wel plaatsvindt, kunnen de risico's die van gedetineerden in de EBI uitgaan tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt.

Nu klager per week dertig minuten met zijn familie kan bellen, nagenoeg onbeperkt per post kan corresponderen en de mogelijkheid heeft om bezoek te ontvangen van (volledig) gescreende familieleden, wordt ook binnen de EBI aan klagers belang om contact te hebben met zijn familie tegemoetgekomen. Klager mag ook op (islamitische) feestdagen met zijn familie telefoneren en incidentele belmomenten kunnen worden toegestaan in het geval van bijzondere persoonlijke omstandigheden. Dat aan klager meer belminuten zouden moeten worden toegekend omdat klagers kinderen niet op bezoek kunnen komen is onjuist. Klager wil zijn kinderen niet de vereiste screening laten ondergaan. Dat zijn kinderen in het buitenland wonen, betekent niet dat zij klager niet kunnen bezoeken. Daarnaast bezochten klagers kinderen klager (ook) niet voordat de maatregel werd ingevoerd dat het inrichtingspersoneel de eigen gezichten afschermt. Mochten klagers kinderen hiermee tijdens het bezoek worden geconfronteerd, dan kan de directeur hiermee rekening houden en naar een praktische oplossing zoeken. Ook hebben medegedetineerden met gezins- of familieleden in het buitenland geen recht op extra belminuten.

Ook uit internationale wet- en regelgeving volgt geen recht voor klager op meer belminuten dan reeds aan hem zijn toegekend. Artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) houdt geen recht voor de gedetineerde in op het hebben van telefonisch contact met familieleden. Artikel 24.1 van de European Prison Rules (EPR) houdt in het ´zo veel als mogelijk´ faciliteren van communicatie maar laat open via welk communicatiemiddel. In de EBI wordt voldaan aan het acceptable minimum level of contact van de EPR. Aan artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) komt volgens vaste (nationale) jurisprudentie geen rechtstreekse werking toe. Daarnaast laat internationale wet- en regelgeving ruimte voor een belangenafweging. In het geval van klager is de gemaakte belangenafweging gerechtvaardigd, nu hij in de EBI is geplaatst.

Uit de uitspraken van de beroepscommissie waar klager naar verwijst (RSJ 7 december 2018, R-18/1731/GB en RSJ 18 september 2020, R-20/6553/GB) volgt evenmin dat het onredelijk of onbillijk is om de aan klager toegekende belminuten niet uit te breiden. Daarnaast waren de gedetineerden in deze uitspraken in een ander regime geplaatst en was in een van de zaken sprake van omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigden.

Ten slotte zou het toewijzen van klagers verzoek een precedent scheppen naar aanleiding waarvan aan alle gedetineerden met kinderen in het buitenland extra belminuten zouden moeten worden toegekend. Dit is vanwege het noodzakelijke toezicht op (telefonische) contacten onaanvaardbaar. Het Bureau Inlichtingen en Veiligheid, dat toezicht houdt op alle telefoongesprekken, zou dan niet meer in staat zijn om het vereiste toezicht volledig uit te oefenen, waardoor de risico's van de gedetineerden op deze afdelingen onvoldoende kunnen worden beperkt. De belasting van de inrichtingsorganisatie die deze werkzaamheden met zich brengen weegt niet op tegen het belang van klager bij een uitzondering. Tevens kan dit ten koste gaan van de andere beveiligingstaken van het personeel, waardoor de orde en veiligheid binnen (en buiten) de inrichting in het gedrang zouden kunnen komen.

Verzocht wordt de uitspraak van de beklagrechter te vernietigen en het beklag alsnog ongegrond te verklaren.

Standpunt van klager

De huidige belregeling is in strijd met hogere wet- en regelgeving en houdt onvoldoende rekening met de belangen van klagers (minderjarige) kinderen om contact met hem te onderhouden. Uit artikel 3 van het IVRK volgt dat de belangen van kinderen altijd dienen te worden betrokken bij de besluitvorming. Dat klager zich in voorlopige hechtenis bevindt, doet geen afbreuk aan deze verplichting. Daarnaast blijkt uit een recente oproep van de Kinderombudsman en diverse onderzoeksrapporten dat door penitentiaire inrichtingen onvoldoende contactmomenten tussen de gedetineerde en het kind worden gefaciliteerd. Dit heeft gevolgen voor de ontwikkeling van het kind. Uit een aanbeveling van de Raad van Europa volgt dat van lidstaten mag worden verwacht dat regels met betrekking tot telefoneren met een gedetineerde ouder flexibel worden toegepast om de communicatie tussen de gedetineerde ouder(s) en het kind te maximaliseren. Dit sluit aan bij de EPR, waarin is bepaald dat het gedetineerden moet worden toegestaan om zoveel als mogelijk te kunnen communiceren met personen buiten de inrichting, zoals familieleden, en dat slechts beperkingen op de maximale mogelijkheid tot communicatie kunnen gelden voor zover dat strikt noodzakelijk is. Artikel 8 van het EVRM is een belangrijk uitgangspunt in een democratische samenleving en omvat mede het recht dat een kind heeft op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, zoals de ouders. Daarnaast volgt uit Europese rechtspraak dat de belangen van kinderen moeten worden meegenomen bij de besluitvorming gericht op de ouder(s).

Door het toekennen van één extra belmoment van tien minuten per week kan klager, nu hij zes kinderen heeft, per week honderd seconden langer spreken met elk kind. Ook het toekennen van een incidenteel belmoment op (islamitische) feestdagen maakt niet dat voldaan is aan de vereisten van (internationale) wet- en regelgeving.

Daarnaast maken het versturen van post en de mogelijkheid van bezoek niet dat wordt voldaan aan de verplichtingen uit (internationale) wet- en regelgeving. Het versturen en ontvangen van post(stukken) is geen realistisch alternatief voor telefoneren als het gaat om het onderhouden van banden met jonge kinderen (RSJ 7 december 2018, R-18/1731/GB en RSJ 18 september 2020, R-20/6553/GB). Klagers kinderen verblijven in het buitenland en hebben klager nog niet bezocht. Gelet op klagers huidige detentiepositie is het niet mogelijk voor zijn kinderen om klager (regelmatig) in Nederland te bezoeken. Een deel van klagers kinderen is schoolplichtig en het aantal bezoekers per bezoekmoment is beperkt, waardoor klagers kinderen hem niet gelijktijdig kunnen bezoeken. Onder de huidige omstandigheden is het ook niet wenselijk dat klagers kinderen klager bezoeken, waarbij zij in de inrichting onder andere benaderd zullen worden door anoniem inrichtingspersoneel met een bivakmuts.

Ten slotte heeft de afwijzing van klagers verzoek om uitgebreider met zijn kinderen te mogen bellen betrekking op een aantal praktische bezwaren. Er is geen reden om aan te nemen dat sprake is van precedentwerking en evenmin dat de toewijzing van klagers verzoek tot capaciteits- en beveiligingsproblemen zou leiden.

3. De beoordeling

Klager is in de EBI gedetineerd op verdenking van een groot aantal zeer ernstige strafbare feiten, waaronder het medeplegen van levensdelicten. Klager heeft een belregeling waardoor hij dertig minuten per week (met zijn kinderen) kan telefoneren.

De beroepscommissie stelt voorop dat daarmee aan het wettelijk minimum van tien belminuten per week wordt voldaan. Van strijd met internationale wet- en regelgeving is de beroepscommissie niet gebleken.

Klager heeft op grond van de huisregels van de EBI recht op twintig belminuten per week. Klagers belregeling is ruimer nu deze hem recht geeft op dertig belminuten per week. Van strijd met de huisregels is geen sprake.

De beroepscommissie overweegt tot slot dat de directeur voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom hij - gelet op de orde en de veiligheid binnen de inrichting aan de ene kant en de belangen van klager en die van zijn kinderen aan de andere kant - geen aanleiding heeft gezien om in het geval van klager in grotere mate van de huisregels af te wijken en aan klager nog meer belminuten toe te kennen.

De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om aan hem, in afwijking van de huisregels, meer belminuten per week toe te kennen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is op 11 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R. Raat en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

voorzitter

Naar boven