Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/20161/GA, 19 augustus, beroep
Uitspraakdatum:19-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/20161/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    19 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het zonder toestemming – meerdere malen – contact hebben met de media, ingaande op 14 oktober 2020 om 15:55 uur en eindigend op 21 oktober 2020 om 15:55 uur.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 25 februari 2021 het beklag ongegrond verklaard (NM2020-1312). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T. van Assendelft de Coningh, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman gehoord op de zitting van 19 mei 2022 in het Justitieel Complex Zaanstad. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De directeur van de PI Nieuwegein (hierna: de directeur) heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen en heeft de beroepscommissie verzocht om een schriftelijk verslag van de zitting. De beroepscommissie heeft de directeur laten weten dat zij ter zitting op dit verzoek zal reageren.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het beroep richt zich tegen de aan klager opgelegde disciplinaire straf, waarbij het alleen nog maar gaat om de inperking van klagers vrijheid van meningsuiting. Klager beroept zich op zijn uitingsvrijheid als bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit is geen ongelimiteerd recht, echter zijn restricties alleen toegestaan voor zover deze echt noodzakelijk zijn. Klager meent dat er sprake is van een onterechte inbreuk. Het feit dat klager geen contact mag opnemen met de media over het functioneren van het personeel van de PI, is niet verenigbaar met het recht op vrijheid van meningsuiting. Doordat het personeel weigert een mondkapje te dragen, wordt het risico op besmetting vergroot en dit vormt dus een bedreiging voor klager. Klager heeft zich beklaagd over het functioneren van het personeel in de PI en maakt zich grote zorgen om zijn eigen gezondheid. Het ligt volgens klager niet in de rede om vooraf toestemming te vragen aan de directie om contact op te nemen met de media over het functioneren van het personeel in de PI.

Standpunt van de directeur
Uit de stukken blijkt dat klager meermaals contact heeft gezocht met de media. Het zonder toestemming contact opnemen met de media levert strafwaardig gedrag op, waarvoor de directeur een disciplinaire straf op kan leggen. Dit is ook zo neergelegd in de huisregels. Nu klager reeds zeven maanden in de inrichting verbleef mag, volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, bekendheid met de huisregels worden verondersteld (RSJ 10 januari 2020, R-19/4300/GA). Daarnaast kunnen de huisregels op diverse plekken in de inrichting worden ingezien, dan wel worden opgevraagd. Klager had hiervan dus op de hoogte moeten zijn.

3. De beoordeling
Namens de directeur is verzocht om een schriftelijk verslag van de zitting op te maken en aan de directeur te doen toekomen. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, aangezien het niet nader is onderbouwd en zij zich voldoende ingelicht acht om op basis van de aanwezige stukken op het beroep te kunnen beslissen.

Het recht op vrijheid van meningsuiting en persvrijheid als bedoeld in artikel 10 van het EVRM is onderworpen aan beperkingen die bij wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn. De wettelijke neerslag daarvan is geregeld in artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Op grond van dit artikel kan de directeur een gedetineerde toestemming verlenen voor een gesprek met de media. 

In de memorie van toelichting bij deze bepaling is – voor zover hier relevant – het volgende overwogen: “In de Regeling contacten tussen individuele gedetineerden en de pers zijn beperkingen aangebracht op de grondwettelijke vrijheden van gedetineerden in de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting. De mogelijk ingrijpende publicitaire gevolgen van contacten tussen pers en een gedetineerde rechtvaardigen om niet, zoals bij andere contacten met buiten is geschied, het desbetreffende recht van de gedetineerde voorop te stellen. […] De directeur kan toestemming geven voor, kort gezegd, een perscontact voor zover dit zich verdraagt met een aantal met name genoemde belangen. Hier vindt derhalve een positieve toetsing plaats aan elk van de genoemde belangen. In het eerste lid van artikel 40 zijn deze belangen vermeld. De verantwoordelijkheid van de directeur voor de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming strekt zich uitdrukkelijk ook uit tot de bescherming van slachtoffers en andere bij misdrijven betrokkenen, medegedetineerden en personeelsleden”.

Het voorgaande brengt mee dat een gedetineerde toestemming aan de directeur dient te vragen (en verleend dient te krijgen), voordat hij contact mag hebben met een vertegenwoordiger van de media, zodat de directeur kan toetsen of dit zich verdraagt met de belangen zoals genoemd in artikel 40, eerste lid, van de Pbw. De beroepscommissie volgt klager dan ook niet in zijn stelling dat hij onder de beschreven omstandigheden niet om toestemming van de directeur hoefde te vragen om contact te zoeken met de media. Het had op de weg klager gelegen zijn verzoek te laten toetsen. Reeds hierom is van een onterechte inbreuk op zijn vrijheid van meningsuiting geen sprake. Nu klager niet om toestemming heeft gevraagd, is de opgelegde disciplinaire straf niet onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter, voor zover in beroep aan de orde, bevestigen met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter – voor zover in beroep aan de orde – met aanvulling van de gronden. 


Deze uitspraak is op 19 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven