Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23891/GB, 14 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:14-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/23891/GB 

Betreft [klager]

Datum 14 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 juli 2021 beslist klager te plaatsen in het huis van bewaring (HVB) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 20 oktober 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Schilder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op grond van artikel 24, eerste lid van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) wordt een gedetineerde die nog niet is veroordeeld, bij voorkeur in het arrondissement van vervolging geplaatst. Klager is ingesloten voor het arrondissementsparket Amsterdam en zijn strafzaak zal dienen in het arrondissement Amsterdam. In beginsel geschiedt plaatsing daarom in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Die inrichting bevindt zich nabij het arrondissement Amsterdam. Hetzelfde geldt voor het Detentiecentrum (DC) Schiphol en de PI Lelystad. Plaatsing in een van voornoemde inrichtingen geniet klagers voorkeur. In het bezwaarschrift zijn daarnaast ook andere inrichtingen – bij voorbeeld de PI Krimpen aan den IJssel - benoemd, waar klager geplaatst zou kunnen worden.

Verweerder overweegt in de beslissing op bezwaar dat uit het overplaatsingsverzoek van 17 juli 2021 niet blijkt dat de PI Krimpen aan den IJssel klagers voorkeur geniet. Klager heeft dit echter op 27 september 2021, vóór de beslissing op bezwaar, kenbaar gemaakt door middel van een aanvullende grond in het beroep tegen de negatieve selectiebeslissing van verweerder (RSJ 21/22564/GB). Bovendien heeft hij het wel kenbaar gemaakt in het bezwaarschrift.

Verweerder heeft nooit stukken overgelegd waaruit zou blijken dat in de PI Lelystad, de PI Krimpen aan den IJssel, het DC Schiphol en het JC Zaanstad gedetineerden zouden verblijven die een relatie met klagers zaak hebben en waarom een plaatsing van klager bij die gedetineerden niet gewenst is.

In de bestreden beslissing wordt overwogen dat de PI Lelystad wel aangewezen is voor opvang van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM) met een hoog risicoprofiel, maar dat deze geen Afdeling Intensief Toezicht (AIT) heeft. Alle medeverdachten in klagers strafzaak hebben dezelfde GVM-maatregel opgelegd gekregen, maar geen van hen is geplaatst op een AIT. Klager vindt het dan ook onbegrijpelijk dat een overplaatsing naar de PI Lelystad om voornoemde reden niet mogelijk is. Bovendien geldt dat een GVM-status niet betekent dat iemand op een AIT geplaatst dient te worden. Bovendien gaat de directeur van een inrichting over een plaatsing op een AIT.

Klagers familie kan lastig op bezoek komen. Zijn familie woont in België en de PI Leeuwarden ligt daar ver vandaan. Zijn familie moet voor een bezoek aan klager een hele dag vrij nemen van werk.

Tot slot is er nooit gebleken van omstandigheden of gedragingen op basis waarvan in redelijkheid kon worden vermoed dat klager voornemens is/was de inrichting te ontvluchten, dan wel dat hij criminele handelingen verrichtte in detentie, die verband zouden houden met deelname aan een vermeende criminele organisatie.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar de beslissing op bezwaar van 20 oktober 2021 en de overige stukken.

3. De beoordeling

Klager verbleef in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) Scheveningen. Op 15 juli 2021 is hij geplaatst in het HVB van de PI Leeuwarden, omdat het verblijf in het JCvSZ niet langer was geïndiceerd.

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling wordt een gedetineerde die nog niet is veroordeeld, bij voorkeur in het arrondissement van vervolging geplaatst. Klager moest op grond van zijn risicoprofiel echter worden geplaatst in een inrichting die daartoe is aangewezen. Zo’n inrichting bevindt zich niet in het arrondissement Amsterdam (daar bevindt zich in het geheel geen inrichting) of Noord-Holland.

Over klagers GVM-status is beslist in het Operationeel Overleg van 9 juni 2021. Daarbij is aan klager een hoog risicoprofiel toegekend, vanwege aanwijzingen voor vluchtgevaar, deelname aan een crimineel samenwerkingsverband en mediagevoeligheid. Klager is daarom geplaatst in de PI Leeuwarden, waar hij is geplaatst op de AIT. De PI Krimpen aan den IJssel was ten tijde van de bestreden beslissing de enige andere inrichting met een AIT.

Klager stelt dat het niet aan verweerder is om te beslissen of klager wel of niet op een AIT wordt geplaatst. Dat is juist, nu die beslissing is voorbehouden aan de directeur van de inrichting. Verweerder mag hier echter wel advies over geven en dit mee laten wegen in zijn beslissing.

Uit het selectieadvies blijkt niet van een voorkeur voor de PI Krimpen aan den IJssel. Dit blijkt echter wel uit het bezwaarschrift van 21 juli 2021. Klager benoemt daarin dat verweerder geen stukken heeft overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat in de PI Lelystad, de PI Krimpen aan den IJssel, het DC Schiphol en/of het JC Zaanstad gedetineerden verblijven met wie klager niet geplaatst kan worden. Bovendien heeft klager op 27 september 2021 in een andere beroepsprocedure, met kenmerk RSJ 21/22564/GB, aan verweerder kenbaar gemaakt dat de PI Krimpen aan den IJssel zijn voorkeur geniet.

Gelet op het bovenstaande had het op de weg van verweerder gelegen om in de bezwaarfase te onderzoeken of een overplaatsing naar de PI Krimpen aan den IJssel tot de mogelijkheden zou behoren. Inmiddels beschikt de PI Alphen te Alphen aan den Rijn overigens ook over een AIT. Beide inrichtingen liggen aanzienlijk dichter bij Amsterdam (het arrondissement van vervolging) en België (waar klagers familie woont) dan de PI Leeuwarden.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 14 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven