Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/25433/GB, 1 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 22/25433/GB  

Betreft [klager]

Datum 1 juni 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 12 januari 2022 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. Y. Bouchikhi, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In de strafzaak waarvoor klager gedetineerd zit, heeft het gerechtshof op 11 december 2020 de voorlopige hechtenis geschorst. Sinds 6 april 2021 is hij wederom gedetineerd. Zijn gedrag moet dan ook worden beoordeeld worden vanaf de datum van de huidige detentie van 6 april 2021.

Klager is op 15 juni 2018 in bewaring gesteld. Per 1 juli 2021, bijna drie jaar later, zijn de Wet straffen en beschermen en het Beleidskader beoordeling gedrag gedurende gehele detentie naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (hierna: het Beleidskader) in werking getreden. Klager kon voorafgaand aan de inwerkingtreding niet weten dat hij, om in aanmerking te komen voor deelname aan een PP, een percentage tussen zestig en tachtig procent goed gedrag moest hebben.

Verweerder heeft de redenen die ten grondslag hebben gelegen aan de Wet straffen en beschermen en het Beleidskader, namelijk het meer nadruk leggen op het gedrag van gedetineerden, onjuist toegepast. Vanaf het moment dat hij weer in detentie is geraakt na de afloop van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 6 april 2021, heeft klager immers enkel op groen gestaan en is hij reiniger geworden. Sinds 6 april 2021, en zeker vanaf de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021, is zijn gedrag meer dan zeventig procent goed geweest. Door het gedrag van voor 11 december 2020 (de schorsing van de voorlopige hechtenis) mee te nemen, wordt de bedoeling van de Wet straffen en beschermen teniet gedaan.

Het percentage van 24 procent klopt bovendien niet. Klager is 912 dagen gedegradeerd geweest en 350 dagen gepromoveerd. Dat betekent dat hij bijna 28 procent gepromoveerd is geweest. Wanneer de eerste zes weken vanaf 6 april 2021 daarbij zouden worden opgeteld, omdat je de eerste weken niet gepromoveerd kan zijn, is het percentage 31 procent.

Verweerder heeft onvoldoende gekeken naar andere aspecten dan het percentage goed gedrag, waaronder het positieve gedrag in de inrichting en de positieve adviezen. Ook klagers gedrag tijdens de schorsing is niet meegewogen in de beslissing.

Het is onbegrijpelijk dat verweerder stelt dat er geen re-integratieplan is op het gebied van inkomen en werk en sociaal netwerk. Er is immers wel sprake van werk en inkomen en daarmee ook van een re-integratieplan. Klager heeft een werkgever aangeleverd. Hij heeft zich actief ingezet op het gebied van re-integratie. Hij heeft verschillende stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zelfstandig bezig is geweest met zijn plan en doelen en dat zijn gedrag goed (gewenst) is. De casemanager is positief over hem. De inrichting adviseerde in augustus 2021 al positief. Klager voert zijn baantje als afdelingsreiniger naar behoren uit. Ook ten aanzien van onderwijs doet hij zijn best.

Verweerder schrijft dat klager calculerend gedrag laat zien. Klager herkent dit niet en verweerder onderbouwt deze stelling niet. Het is gissen wat er precies bedoeld wordt.

De samenwerking met de vorige casemanager verliep niet soepel. Klager en zijn advocaat kregen geen duidelijke antwoorden over de PP-aanvraag. Klager heeft alle stukken ingediend. Dat verweerder tot het oordeel komt dat er onvoldoende is gewerkt aan een re-integratieplan, re integratiedoelen en acties, is dus niet aan klager te wijten. Met zijn nieuwe casemanager heeft klager wel een goede band.

Klager verwijst naar RSJ 15 oktober 2021, 21/23044/GB, RSJ 2 februari 2022, 21/23071/GB en RSJ 16 december 2021, 21/23549/GB.

Verweerder overweegt dat uit de risicoscreener blijkt dat er een risico bestaat op toekomstige geweldsincidenten. Uit de risicoscreener blijkt ook dat de ‘risicofactoren dynamisch’ goed zijn en de ‘beschermende factoren dynamisch’ duidelijk. Er is volgens de reclassering een gemiddelde kans op recidive en letselschade. De reclassering heeft positief geadviseerd over klagers deelname aan een PP. Het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) was gebaseerd op het afwachten van de uitkomst van de cassatie in klagers strafzaak. De advocaat-generaal die de strafzaak in hoger beroep heeft behandeld, heeft later laten weten niet negatief tegenover deelname aan een PP te staan. Deze adviezen zijn niet meegenomen in de afwijzende beslissing.

Er ontbreken stukken waaruit zou blijken dat de politie, de Top600 en de reclassering zorgen hebben over klagers leefklimaat. De wijkagent heeft positief geadviseerd.

De eerdere veroordelingen van klager mogen op zichzelf geen grond vormen voor afwijzing van het verzoek tot deelname aan een PP. Klager verwijst naar RSJ 7 oktober 2019, R 19/4347/GV en RSJ 4 juni 2020, R-20/5918/GB.

Klager is thans binnen de inrichting gestart met een behandeling, dus hetgeen verweerder daarover aanvoert klopt niet. De inrichting heeft klager van de lijst voor de Cognitieve Vaardigheden-training (CoVa-training) afgehaald. Hij staat al lange tijd op de wachtlijst van de psycholoog, die de CoVa-training daarin meeneemt. Hij heeft overigens vier of vijf keer contact gehad met de psycholoog.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek tot deelname aan een PP is afgewezen, omdat hij met zijn gedrag gedurende de gehele detentie niet heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving, zoals opgenomen in artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm). Blijkens informatie van de inrichting was klager ten tijde van de beslissing slechts gedurende 12 procent van de dagen in detentie gepromoveerd. Het percentage ligt thans hoger (de beroepscommissie begrijpt op 3 mei 2022, de datum van de reactie van verweerder op het beroepschrift), namelijk rond de 25 procent, maar dat is nog steeds onvoldoende om in aanmerking te komen voor deelname aan een PP. Dat klager de laatste maanden beter gedrag heeft laten zien is onvoldoende om anders te oordelen. Daarbij is van belang dat in het advies is opgenomen dat zijn gedrag naar derden is veranderd ten tijde van zijn naderende PP-datum en de bruiloft van zijn zus. Hij vertoont calculerend gedrag en legt veel druk op ketenpartners. Ook dreigt hij dat hij nergens meer aan meewerkt als hij niet mag deelnemen aan een PP. Zijn manier van afdwingen, controle trachten uit te oefenen door druk en de toon van zijn gesprek, ervaren medewerkers van de inrichting als vervelend. Klager begeeft zich op het randje van het toelaatbare, maar is op dit gedrag niet aangesproken of gesanctioneerd.

Ook klagers gedrag van voor de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021 kan worden meegewogen in de beslissing. Dat het bevel voorlopige hechtenis tussentijds geschorst is geweest doet hier niet aan af. Er is geen overgangsrecht geregeld ten aanzien van het gedrag. Het overgangsrecht ziet slechts op de lengte van de gevangenisstraffen.

De raadsman stelt dat de casemanager in augustus 2021 nog positief was ten aanzien van klagers deelname aan een PP, maar op dat moment waren de adviezen van het OM, de politie en de reclassering nog niet binnen. De raadsman is selectief in de bijlagen. In de volledige rapportage staat de vraag opgenomen of klager de re-integratiedoelen en acties uitvoert zoals opgenomen in het detentie- en re-integratieplan (D&R-plan). De casemanager heeft hierover opgemerkt dat dit het geval is en dat klager op dat moment alles gaat verzamelen voor zijn PP-aanvraag. Uit het D&R-plan blijkt echter niet waaraan hij precies werkt. Er staat enkel dat hij zich wil gaan oriënteren op onderwijs ten aanzien van mogelijke beroepsbegeleidende leerweg-opleidingen. Ook is er opgenomen dat hij nog niet is opgeroepen. Een doel ten aanzien van het sociaal netwerk ontbreekt.

Verweerder heeft er onvoldoende vertrouwen in dat klager de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met de vrijheden van een PP daadwerkelijk kan dragen. Hij komt al vanaf jonge leeftijd veelvuldig in aanmerking met justitie. Hij ondergaat op dit moment zijn zevende detentie sinds 2009. De vorige detenties zagen vooral op gewelds- en vermogensdelicten. De huidige detentie ziet op een poging doodslag. Tot voor kort heeft klager elke vorm van behandeling geweigerd. Uit het selectieadvies blijkt dat hij heeft gezegd pas mee te willen werken aan een behandeling bij De Waag als hij deelneemt aan een PP. Hij heeft niet meegewerkt aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum. Pas recent heeft hij aangegeven mee te willen werken aan een behandeling bij de inrichtingspsycholoog. Hij heeft op 28 oktober 2021 zijn eerste en enige afspraak gehad. Uit dit contact blijkt niet dat hij gemotiveerd is mee te werken aan de behandeling.

Zowel uit het reclasseringsrapport als uit de risicoscreener blijkt dat er een risico bestaat op toekomstige geweldsincidenten. Zowel de politie als de reclassering hebben aangegeven dat klagers leefomgeving risicoverhogend is.

3. De beoordeling

Klager is sinds 13 juni 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens poging tot doodslag. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 11 oktober 2022.

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Pm komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;

-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde die is veroordeeld vóór 1 december 2021. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

In het Beleidskader zijn de normen vastgelegd voor het gedrag van de gedetineerde om in aanmerking te komen voor deelname aan een PP:

-    Gedetineerden die ten minste 80% van hun detentie gepromoveerd zijn geweest, voldoen aan de norm.

-    Bij gedetineerden die 60% tot 80% van hun detentie gepromoveerd zijn geweest, is een afweging nodig. Daarbij betrekt verweerder de ontwikkeling in het gedrag, de aard en ernst van de disciplinaire straffen en de momenten waarop de gedetineerde disciplinair is gestraft.

-    Gedetineerden die minder dan 60% van hun detentie gepromoveerd zijn geweest, voldoen niet aan de norm.

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, omdat zijn percentage goed gedrag gedurende zijn gehele detentie slechts 12 procent was, de risicoscreener aangaf dat er ernstige zorgen zijn met betrekking tot toekomstig geweld buiten de inrichting en hij niet wil meewerken aan behandeling binnen de inrichting.

De overwegingen van de beroepscommissie

Verweerder stelt dat klager op 3 mei 2022 24 procent van zijn detentie gepromoveerd is geweest. Anders dan de raadsman aanvoert, telt de periode voor de schorsing van de voorlopige hechtenis naar het oordeel van de beroepscommissie redelijkerwijs wel mee bij de beoordeling van het gedrag gedurende de gehele detentie. Ook de periode voor de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen telt mee.

Ook tegen deze achtergrond bestaat tussen partijen nog discussie over het precieze percentage goed gedrag, maar dit is in elk geval tussen 24 en 31 procent en daarmee ruim minder dan 60 procent. Daarmee voldoet klager niet aan de norm van het Beleidskader. Volgens het selectieadvies heeft hij gedurende zijn detentie meerdere disciplinaire straffen gekregen wegens onder meer fysieke en verbale agressie naar het personeel. De meest recente straf is opgelegd op 1 december 2021 wegens opruiend gedrag.

Gelet op klagers gedrag gedurende zijn gehele detentie, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 1 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A van Pelt en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven