Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6999/GA, 19 augustus 2022, beroep
Uitspraakdatum:19-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    R-20/6999/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    19 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het nalaten van de directie om een selectieadvies voor te bereiden, in het multidisciplinair overleg (MDO) te bespreken en aan de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) op te sturen.

De beklagrechter bij het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft op 20 mei 2020 het beklag ongegrond verklaard (ZS-ZO-2020-54). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van het JC Zaanstad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De directie had in beklag wel beoordeeld kunnen worden op de periode van 20 januari 2020 tot en met 2 maart 2020. De directie zet geen stappen om klagers fasering naar de Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) te realiseren. Klagers ZBBI-datum was 18 oktober 2019. Op 10 december 2019 is klager binnengekomen in het JC Zaanstad. Op 7 januari 2020 was het duidelijk dat klager niet naar de ZBBI kon, omdat hij zich niet mocht inschrijven in de gemeente waar zijn gezin woont. Op de beklagzitting deed de directie het ten onrechte voorkomen alsof voor een ‘kale’ ZBBI (niet in het kader van een zogeheten stapeltraject) nog een nieuw reclasseringsadvies nodig was. Sinds 7 januari 2020 tot aan de bespreking in het MDO op 2 maart 2020 heeft de directie niets gedaan. Pas op 6 maart 2020 kwam het ZBBI voorstel bij de selectiefunctionaris binnen. Het voorstel is toen afgewezen, omdat op 14 maart 2020 de ZBBI werd gesloten vanwege de coronamaatregelen. Als de directie meer voortvarend had gehandeld, zou klager half februari 2020 zijn geselecteerd voor de ZBBI en op 14 maart 2020 uit de ZBBI naar huis zijn gestuurd vanwege de coronamaatregelen. Klager wenst een hoge compensatie, omdat hij zo ernstig getroffen is.

Standpunt van de directeur
De directeur blijft bij het standpunt zoals in het verweer in de beklagzaak gevoerd.

3. De beoordeling
De klacht ziet op een voortdurende situatie van vertraging van klagers detentiefasering. Dat betekent dat de beklagrechter het beklag had moeten beoordelen op basis van de stand van zaken ten tijde van de mondelinge behandeling op 20 mei 2020 (vgl. RSJ 11 januari 2021, R 20/6325/GA). De periode tussen het indienen van het beklag en de mondelinge behandeling had dus moeten worden meegenomen. De beroepscommissie zal de omstandigheden van 20 januari 2020 tot 20 mei 2020 alsnog bij de afweging betrekken.

Uit de stukken blijkt dat op 7 januari 2020 op grond van een negatief advies van de reclassering duidelijk was dat klager niet geschikt was bevonden voor elektronische controle en deelname aan een penitentiair programma. Uit het verweerschrift blijkt dat de aanvraag voor een ‘kale’ ZBBI op 2 maart 2020 is besproken in het MDO en dat op 6 maart 2020 het ZBBI-voorstel is verstuurd naar de selectiefunctionaris. Het is de beroepscommissie – ambtshalve en gelet op de huisregels van het JC Zaanstad – bekend dat elke zes weken een MDO plaatsvindt. In dit geval heeft het – gerekend vanaf de binnenkomst van genoemd reclasseringsadvies – acht weken geduurd voordat klager in het MDO is besproken. De directeur heeft niet duidelijk gemaakt waarom klagers aanvraag niet eerder in het MDO kon worden besproken. Dat klemt temeer, nu klager in theorie op basis van zijn strafduur en het strafrestant al vanaf zijn binnenkomst in het JC Zaanstad op 10 december 2019 vanuit Penitentiaire Inrichting Hoogvliet (en feitelijk al per 18 oktober 2019) in een ZBBI had kunnen worden geplaatst. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat een verloop van acht weken in dit geval, zonder nadere toelichting van de directeur, onredelijk is. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. 

De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming toekennen van €60,-. Daarbij merkt zij op dat het onduidelijk is of de Minister klager – in een situatie zonder coronamaatregelen – ook daadwerkelijk zou hebben geselecteerd voor de ZBBI. Zij sluit bij de hoogte van de tegemoetkoming daarom niet aan bij het onterecht niet-verblijven in de ZBBI.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €60,-.


Deze uitspraak is op 19 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven