Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24635/TB, 24 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:24-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/24635/TB      

Betreft [klager]

Datum 24 mei 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 6 december 2021 beslist klager te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van de FPC Pompestichting (hierna: de Pompestichting).

Klagers raadsvrouw, mr. J.A.M. Kwakman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en mr. T.J. Crom, landsadvocaat, namens verweerder, gehoord op de zitting van 20 april 2022 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De onafhankelijk deskundigen die de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) moesten adviseren, hebben geen goed onderzoek gedaan, gekozen had moeten worden voor een onderzoek naar de behandelmogelijkheden via het houden van een zorgconferentie. Naar nu lijkt is jarenlang van een onjuiste diagnostiek uitgegaan.

De diagnose is onvoldoende helder en klager betwist daarmee dat alle mogelijke behandelinterventies zijn toegepast. Over de diagnose is verschillend gedacht. Aanvankelijk was de diagnose ASS niet gesteld, in 2013 bestond in de Van Mesdagkliniek het vermoeden dat daar wel sprake van was. In 2016 vond opnieuw diagnostisch onderzoek plaats en werd de werkhypothese ASS verlaten. De PJ-rapporteurs bevestigden de diagnose van enkel persoonlijkheidsproblematiek (naast verslaving). In een nieuw PJ-onderzoek schrijft psycholoog G. dat er consensus is over de diagnostiek door de jaren heen, maar dat dit niet bevestigd kan worden binnen het onderzoek. Het lijkt erop dat ook hij enkel uitgaat van persoonlijkheidsproblematiek. Psychiater G. benoemt zowel persoonlijkheidsproblematiek als ASS, maar kan dit bevestigen noch ontkrachten. In het verlengingsadvies van FPC De Kijvelanden wordt wel uitgegaan van ASS-problematiek en de instelling onderbouwt dat uitgebreid.

Nu vanaf 2016 door de Van Mesdagkliniek uitgegaan is van een andere diagnose, zullen de bejegening en verwachtingen van de kliniek ten aanzien van klager anders zijn geweest dan wanneer de kliniek was uitgegaan van zijn ASS-problematiek. Juist de rigiditeit en onmogelijkheid zaken vanuit een ander perspectief te zien, zullen een rol gespeeld hebben bij het niet kunnen bereiken van overeenstemming rondom de verlofvoorwaarden. Tot het moment van de bespreking van de verlofvoorwaarden voor onbegeleid verlof, werd de samenwerking als voldoende gezien, zeker ook gelet op het feit dat tegelijkertijd werd ingezet op een overplaatsing naar de uitstroomafdeling, gericht op resocialisatie. Door uit te gaan van persoonlijkheidsproblematiek in plaats van ASS-problematiek werd te veel verwacht van klager. Dat kan geleid hebben tot overschatting en als gevolg daarvan overvraging.

Momenteel gaat het niet goed in de samenwerking en ervaart de huidige kliniek onvoorspelbaarheid, oninvoelbaarheid, dreiging en daarmee gevaar. Het lijkt erop dat sprake is van een negatieve spiraal als gevolg van verlies van perspectief. Zou dat perspectief wel geboden worden, dan verandert mogelijk zijn houding.

Klager meent dat hij voldoende kan meewerken aan een delictvoorkomende behandeling, ondanks dat hij een ontkennende veroordeelde is voor wat betreft de seksuele delicten. De Van Mesdagkliniek heeft de seksuele delicten als gelegenheidsdelicten gezien en heeft geconstateerd dat er geen sprake is van seksuele problematiek. Een specifieke behandeling gericht op seksualiteit lijkt daarom niet nodig. Andere aspecten die geleid hebben tot de indexdelicten kunnen wel in de behandeling meegenomen worden.

Klager meent dat nader onderzoek had moeten worden gedaan naar de diagnostiek en behandelmogelijkheden. Klager heeft steeds aangegeven hier aan mee te willen werken, mits hij niet door een luikje hoeft te schreeuwen waarbij iedereen kan meeluisteren en niet volledig geboeid wordt. Met zijn voorstel om de gesprekken telefonisch of via beeldbellen te laten plaatsvinden, werd niet akkoord gegaan. De LAP heeft zich volledig gebaseerd op de aanvraag voor LFPZ van de kliniek. Door geen grotere inspanning te leveren om dat nadere onderzoek te laten plaatsvinden was de advisering van de LAP onvolledig en onzorgvuldig. Daarnaast had het op de weg van verweerder gelegen een externe zorgconferentie te organiseren waarbij meerdere gedragsdeskundigen en verweerder, na een gesprek met klager zelf, konden beoordelen of er nog alternatieve behandelingen, bejegeningstijlen of instellingen voorhanden zijn om de ontstane impasse te doorbreken.

De geplande zorgconferentie is niet doorgegaan, maar de noodzaak daarvoor was nog aanwezig, er was immers nog steeds sprake van een impasse. Op grond van het beleidskader LFPZ wordt het LAP-advies gebaseerd op het standpunt van twee MD-rapporteurs, maar er heeft geen onafhankelijk onderzoek van twee gedragsdeskundigen plaatsgevonden en klager zelf is niet door de LAP gehoord. De rapporten van de MD-rapporteurs zijn enkel gebaseerd op dossieronderzoek. Klager wilde een goed onderzoek en wilde voorkomen dat medepatiënten konden meeluisteren als hij door het luikje van zijn cel zou moeten spreken. Er is geen consensus over de diagnostiek, waardoor niet gezegd kan worden dat alle ‘state of the art’ behandelingsmogelijkheden uitgeput zijn. Klager meent dat zijn resocialisatie weer opgepakt moet worden, door het ontnemen van perspectief is hij in een vicieuze cirkel beland, waarbij hij – mogelijk vanuit onmacht – bepaalde uitspraken heeft gedaan die weer leiden tot het bieden van nog minder perspectief. Die vicieuze cirkel moet doorbroken worden, maar dat gebeurt niet door hem te plaatsen in een LFPZ-voorziening.

Klager heeft alles gedaan wat van hem werd gevraagd. Hij ontkent therapie te hebben geweigerd. De stukken staan volgens klager vol met onjuistheden. Klager wil van de tbs af en verzet zich tegen een plaatsing in een LFPZ-voorziening.

Standpunt van verweerder

Aan de bestreden beslissing is een zorgvuldig besluitvormingsproces voorafgegaan, waarin zowel de LFPZ-aanvraag van de Van Mesdagkliniek als de aanvullende toelichting van FPC De Kijvelanden is meegewogen. Klager is in meerdere instellingen opgenomen geweest zonder dat dit tot het gewenste effect heeft geleid. Nadat ook de vierde behandelpoging in FPC De Kijvelanden was mislukt, heeft de Van Mesdagkliniek verzocht om plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening.

De Van Mesdagkliniek ziet geen mogelijkheden meer om klagers delictgevaarlijkheid voldoende terug te dringen door middel van behandeling. Ook uit de aanvullende informatie van FPC De Kijvelanden van 23 februari 2021 blijkt dat zij geen behandelmogelijkheden meer zien. Klager heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het nader onderzoek door psycholoog G. en psychiater G.

De Van Mesdagkliniek is van 2013 tot 2016 als werkhypothese uitgegaan van de waarschijnlijkheidsdiagnose PDD-NOS (een ASS). De behandeling is enkele jaren dus vormgegeven vanuit de diagnose ASS, maar ook in deze periode is weinig tot geen progressie geboekt. Na nieuw diagnostisch onderzoek in 2016 is de diagnose ASS geschrapt en luidt de werkhypothese dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis in combinatie met hechtingsproblematiek. Deze diagnose is bevestigd na een uitgebreid aanvullend diagnostisch onderzoek in 2017 en in 2019 onderschreven door de psycholoog en psychiater die klager in 2019 hebben onderzocht. De in het kader van de LFPZ-aanvraag geraadpleegde psycholoog geeft aan dat er goeddeels consensus is over de diagnostiek tussen de externe rapporteurs en de diverse FPC’s en dat deze diagnostische bevindingen adequaat zijn onderbouwd. Psycholoog G. heeft echter niet eigenstandig onderzoek kunnen doen aangezien betrokkene weigerde mee te werken, waardoor de psycholoog de diagnostiek niet kan bevestigen. Psychiater G. geeft in zijn rapportage aan dat betrokkene alleen op zijn voorwaarden met hem wilde praten, te weten zonder handboeien, wat gezien de veiligheidsmaatregelen op dat moment niet mogelijk was. De rapporteur concludeert dat er vanwege de weigering van betrokkene om mee te werken aan het onderzoek de gestelde diagnostiek niet bevestigd kan worden. Verweerder ziet geen reden om ervan uit te gaan dat de huidige diagnose onjuist is.

Aan klager is de EVBG-status toegekend op 18 december 2020. Deze is op 12 december 2021 verlengd voor de duur van één jaar. FPC De Kijvelanden schrijft in het advies over de evaluatie van de EVBG-status dat de risicofactoren nog altijd actueel zijn en leiden tot een zeer hoog risico op geweld. Gelet hierop is het noodzakelijk afdoende veiligheidsmaatregelen te treffen gedurende de onderzoeken om de veiligheid van de onderzoekers te kunnen waarborgen. Daarmee wordt de noodzaak van een hoog beveiligingsniveau voor klager ook bevestigd.

Er zijn voldoende inspanningen geleverd om klager te onderzoeken in het kader van de LFPZ-plaatsing. Klagers stelling dat niet alle behandelmogelijkheden zijn uitgeput, is niet voldoende onderbouwd. Uit de onderliggende stukken valt af te leiden dat er vele interventies zijn ingezet, die uiteindelijk niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Klager heeft in zijn behandeling slechts een zeer geringe vooruitgang geboekt. De LAP ziet op dit moment geen mogelijkheden voor een nieuwe behandelpoging dan wel uitstroom naar een setting met een lager beveiligingsniveau. De LAP heeft aangegeven dat geen andere mogelijkheid rest dan te adviseren de LFPZ-indicatie toe te wijzen in de hoop dat het verblijf in een voorziening zonder behandeldruk leidt tot enige ontwikkeling en (hernieuwd) vertrouwen bij klager, waardoor in de toekomst wellicht kleine stappen kunnen worden gezet richting een nieuw perspectief.

De zorgconferentie is bedoeld om te onderzoeken of er nog alternatieve behandelwijzen of instellingen zijn om de ontstane impasse te doorbreken. Klager heeft een dergelijk onderzoek zelf eerder verhinderd door, tot drie keer toe, medewerking te weigeren aan de externe rapportage. Hij wil alleen medewerking verlenen op zijn eigen voorwaarden. Uit navraag blijkt dat een eerder voorgenomen zorgconferentie geannuleerd is. Het doel van deze zorgconferentie was om de observatieplaatsing van klager in De Pelmolen te evalueren, maar na een fors incident in juli 2020 is aan klager de EVBG-status toegekend en is hij overgeplaatst naar FPC De Kijvelanden. De noodzaak van de zorgconferentie was hiermee komen te vervallen. Verweerder meent dat klager niet als alternatief alsnog een zorgconferentie kan afdwingen.

De behandeling in verschillende instellingen heeft helaas weinig resultaat opgeleverd. Klager ontkent de schuld aan de delicten waarvoor hij is veroordeeld, waardoor een behandeling van de onderliggende problematiek niet van de grond is gekomen. Klager is van mening geen psychiatrisch patiënt te zijn, hij staat enkel open voor het behandeltraject zoals hij dat zelf voor ogen heeft. Wanneer zaken niet gaan zoals hij dat wil, resulteert dit geregeld in incidenten en bedreigingen richting zijn behandelaars.

3. De beoordeling

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 26 juni 2009 aangevangen.

Klager is aanvankelijk  geplaatst in FPC Oostvaarderskliniek te Almere. Daarna heeft hij van 31 januari 2012 tot 10 augustus 2020 in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen verbleven met een kortstondige plaatsing ter observatie (van 24 januari 2019 tot 17 april 2019) in FPC Pompestichting te Nijmegen. Daarna is hij na een incident met een tijdelijke EVGB-status (ter observatie) op 10 augustus 2020 overgeplaatst naar FPC De Kijvelanden. FPC Dr. S. Van Mesdag heeft klager op 18 januari 2021 aangemeld voor plaatsing in een LFPZ-voorziening. Op 23 februari 2021 heeft FPC De Kijvelanden naar aanleiding van de LFPZ-aanvraag aanvullende informatie verstrekt over klagers functioneren in deze instelling.

Klager verblijft na separatie sinds 11 november 2020 in een boeienregime in FPC De Kijvelanden en heeft niet meegewerkt aan het onderzoek van psychiater G. en psycholoog G. In de Pro Justitia rapportages van 17 april 2021 respectievelijk 8 juni 2021 kan om die reden geen antwoord worden gegeven op de aan de rapporteurs gestelde vraag of zij de aanvraag van de LPZ-status ondersteunen.

Bij advies van 13 september 2021 van de LAP is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de LFPZ-indicatie heeft kunnen komen.

Het beoordelingskader

Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg (Wfz) en het door verweerder gevolgde beleid, komt een ter beschikking gestelde in aanmerking voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, indien:

a.  uit recente risicotaxatie blijkt dat het risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke of psychische schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd;

b.  naast eventuele zorg ook beveiliging nodig is om te voorkomen dat hij tot een dergelijk delict komt;

c.  het delictgevaar niet zodanig is afgenomen of beheersbaar is geworden dat hij buiten beveiliging en toezicht kan; en

d.  hij conform state of the art alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar.

De toetsing van de bestreden beslissing

Over klagers diagnose, zijn behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid zijn rapportages en adviezen uitgebracht, waaronder de aanmelding van 18 januari 2021 voor de plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening en het advies van de LAP van 13 september 2021. De beroepscommissie is van oordeel dat deze rapportages en adviezen voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te laten verblijven in een LFPZ-voorziening.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een LFPZ-voorziening voldoet en dat een LFPZ-voorziening daarom vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor de tenuitvoerlegging van klagers tbs moet worden aangemerkt.

Uit de stukken komt naar voren dat klagers kernproblematiek niet behandelbaar is gebleken, ondanks de inzet van vele interventies. Het recidiverisico is onverminderd hoog en langdurig extern risicomanagement wordt noodzakelijk geacht. Door klagers rigide houding en gebrekkige samenwerking is het onmogelijk gebleken om op goede wijze samen te werken, het recidiverisico te verminderen en tot resocialisatie te komen.

De impasse in de behandeling vindt een basis in de ontkenning van klager van de seksuele aspecten van de delicten waarvoor hij veroordeeld is. Er is geen zicht gekomen op zijn (seksuele) belevingswereld waardoor het niet is gelukt om meer zicht te krijgen op de relevante risicofactoren. Uit de stukken komt verder als beeld naar voren dat klager alleen onder zijn eigen voorwaarden wil meewerken aan zijn behandeling en resocialisatie. Op grond van de observatieplaatsing in de Pompekliniek was geadviseerd om klager te plaatsen in De Pelmolen, een beveiligde setting met een laag tempo en een beperkte behandeldruk (longcare). Klager kon zich daar niet in vinden en na afloop van het gesprek op 30 juli 2020 waarin hem werd verteld dat hij op 4 augustus 2020 naar De Pelmolen zou worden overgeplaatst, heeft hij woedend en met fors geweld naar zijn behandelaren uitgehaald. Vanwege dit incident is de plaatsing naar De Pelmolen stopgezet en is klager met een tijdelijke EVGB-status op 10 augustus 2020 overgeplaatst naar FPC de Kijvelanden. Duidelijk is geworden dat klager in de kliniek nergens aan mee wil werken en forse bedreigingen uit richting het personeel van de kliniek als gevolg waarvan eerdergenoemde veiligheidsmaatregelen zijn ingezet. Tegen deze achtergrond is, naar het oordeel van de beroepscommissie, het standpunt van verweerder begrijpelijk dat een zorgconferentie die beoogt het draagvlak van een behandeling te vergroten, geen toegevoegde waarde heeft. In dat opzicht is ook het advies van de LAP navolgbaar, waarin zij stelt dat er geen andere mogelijkheid is dan een overplaatsing van klager naar een LFPZ-voorziening in de hoop dat een verblijf in zo’n voorziening zonder behandeldruk leidt tot enige ontwikkeling en (hernieuwd) vertrouwen bij klager, waardoor in de toekomst wellicht kleine stappen kunnen worden gezet richting een nieuw perspectief.

Namens klager is gesteld dat er geen consensus bestaat over de diagnostiek. Doordat – volgens klagers raadsvrouw ten onrechte – niet steeds (ook) is uitgegaan van ASS-problematiek, was er sinds de aanpassing van de diagnose in 2016 sprake van overschatting en overvraging van klager door de behandelaars. Uit de stukken is dit niet aannemelijk geworden. De in het kader van de LFPZ-aanvraag geraadpleegde psycholoog geeft aan dat er goeddeels consensus is over de diagnostiek tussen de externe rapporteurs en de diverse FPC’s en dat de diagnostische bevindingen adequaat zijn onderbouwd. De in het kader van de LFPZ-aanvraag geraadpleegde psychiater concludeert dat de kernproblematiek van klager niet bewerkbaar is gebleken. Resumerend constateert de beroepscommissie dat wat er ook zij van de (accent)verschillen in de diagnostiek er zowel door FPC Dr. S. van Mesdag als FPC De Kijvelanden geen behandel- of resocialisatiemogelijkheden meer worden gezien voor klager.

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 24 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven