Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/8403/GA, 22 augustus, beroep
Uitspraakdatum:22-08-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    R-20/8403/GA
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    22 augustus 2022


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 26 oktober 2020 het beklag ongegrond verklaard (VU 2020/1325). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. O.J. Much, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de  directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De degradatie van klager is gelegen in de omstandigheid dat hij een ontkennende verdachte is en ondanks zijn veroordeling geen berouw toont. Voorts blijkt uit het verslag van het multidisciplinair overleg (MDO) dat klager niet meewerkt aan een verdiepingsonderzoek. De facto zou dit betekenen dat elke ontkennende verdachte dan wel veroordeelde, die om die reden niet wenst mee te werken aan een verdiepingsonderzoek, in het basisprogramma zou moeten verblijven. De conclusie dat een gedetineerde daardoor geen, althans onvoldoende, verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie is te kort door de bocht. Er bestaan namelijk ook andere mogelijkheden om te laten zien dat een gedetineerde gemotiveerd is om aan zijn re-integratie te werken. Zo heeft klager verschillende diploma´s behaald tijdens zijn detentie, neemt hij altijd deel aan de arbeid, heeft hij slechts enkele urinecontroles met negatieve uitslagen en is de omgang tussen klager en medegedetineerden en het personeel goed. 

Uit de jurisprudentie van de beroepscommissie (vgl. RSJ 24 april 2015, 14/4783/GA en RSJ 15 oktober 2020, R-19/4085/GA) volgt tevens dat het enkel niet meewerken aan re-integratie onvoldoende grond is voor degradatie dan wel voor niet promoveren. De enkele weigering om niet mee te werken aan een door de reclassering geadviseerd verdiepingsonderzoek is op zichzelf onvoldoende grond voor degradatie. Dit klemt temeer wanneer een gedetineerde kennelijk op alle andere gebieden ‘groen’ scoort en hij in het kader van zijn re-integratie verschillende diploma´s heeft behaald gedurende zijn detentie.  Uit de matrix volgt dat klager zestien keer ‘groen’ gedrag en slechts vier keer zogeheten ‘oranje’ gedrag heeft vertoond. Klager heeft geen enkele keer het zogeheten ‘rode’ gedrag vertoond. 

Nu niet uit de beslissing blijkt dat het op alle onderdelen overheersende ‘groene’ gedrag is afgezet tegen het geringe gestelde ‘oranje’ gedrag is geen sprake van een zorgvuldige belangenafweging. De beslissing van de directeur is daarom zonder nadere toelichting niet zonder meer begrijpelijk. 

Standpunt van de directeur
Aan klager wordt meer tegengeworpen dan enkel het niet meewerken aan een verdiepingsonderzoek. Er is sprake van meer dan incidenteel ongewenst gedrag en met dit gedrag toont klager onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie. Uit het degradatiebesluit blijkt dat klager weigert mee te werken aan een verdiepingsonderzoek, maar wel dat hij veel heeft gedaan aan een versterkte positie buiten detentie (het behalen van diploma´s en het volgen van onderwijs). Daaruit blijkt echter ook dat klager het delict ontkent en vervelend gedrag laat zien als hierover wordt gesproken. Tevens blijkt dat klager aangeeft dat sprake is van wekelijks contact met zijn kinderen, terwijl uit de herstelbemiddeling blijkt dat zijn kinderen hebben aangegeven geen contact met hem te willen. Als klager niet aan het verdiepingsonderzoek mee wil werken, kan geen inschatting worden gemaakt van de vraag of sprake is van een delict vrije toekomst. Voor wat betreft het geen enkel ‘rood’ gedrag vertonen, geldt dat een degradatiebesluit kan volgen wanneer een gedetineerde op één van onderdelen goed gedrag verzaakt. Klager scoorde op een aantal onderdelen bij zowel de casemanager als de mentor ‘oranje’. Op basis van dit gedrag en het advies van het MDO kon klager in redelijkheid en billijkheid worden gedegradeerd.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (oud) beslist de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. De beroepscommissie stelt voorop dat voorafgaand aan een beslissing een gedetineerde te degraderen naar het basisprogramma, de directeur een inzichtelijke en deugdelijke belangenafweging dient te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur, op grond van het ten tijde van het beklag geldende toetsingskader voor het promoveren en degraderen, het ‘oranje’ (dit kan beter- )gedrag dan wel het ‘rode’ (ongewenste) gedrag van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het ‘groene’ (gewenste) gedrag van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het ‘oranje’ gedrag dan wel ‘rode’ gedrag van de gedetineerde moet leiden tot degradatie, bezien in het licht van het uitgangspunt van het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie. Vorenbedoelde belangenafweging dient, vanwege de ingrijpende gevolgen van die beslissing voor de gedetineerde, maar ook vanwege de toetsbaarheid van die beslissing achteraf door de beklag- en beroepscommissie, inzichtelijk te zijn en schriftelijk te worden vastgelegd.

Uit het voorliggende degradatiebesluit blijkt dat de directeur heeft besloten om klager terug te plaatsen naar het basisprogramma, omdat klager onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. Volgens de directeur laat klager onvoldoende verantwoordelijkheid zien ten aanzien van het delict waarvoor hij is veroordeeld en het aanleren van vaardigheden en gedragsalternatieven. Dit is het ‘rode’ gedrag dat aan de degradatiebeslissing ten grondslag is gelegd. Uit de jurisprudentie van de beroepscommissie (vgl. RSJ 24 april 2015, 14/4783/GA) volgt dat het enkel niet meewerken aan re-integratie onvoldoende grond is voor degradatie dan wel voor niet promoveren. Daarvan is in onderhavig geval sprake. Voorts blijkt uit het schriftelijk verslag van het MDO dat klager op vrijwel alle onderdelen ‘groen’  scoort. Daar komt bij dat klager op het onderdeel ‘Re-integratie en resocialisatie’ niet ‘rood’, maar ‘oranje’ scoort. Van zogeheten ‘rood’ gedrag is in het schriftelijk verslag van het MDO in het geheel niet gebleken. 

Naar het oordeel van de beroepscommissie geeft de degradatiebeslissing onvoldoende blijk van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en motivering. Dit klemt temeer omdat klager kennelijk op vrijwel alle onderdelen ‘groen’ scoort en in het kader van zijn re-integratie wél verschillende diploma’s heeft behaald gedurende zijn detentie. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij zal aan klager een tegemoetkoming van €45,- toekennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €45,-.


Deze uitspraak is op 22 augustus 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. D.R. Sonneveldt, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven