Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23433/GV, 19 mei 2022, beroep
Uitspraakdatum:19-05-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer 21/23433/GV

Betreft [klager]

Datum 19 mei 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 27 september 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In de bestreden beslissing worden verkeerde data genoemd. Klager heeft op 7 juni 2021 verzocht om kortdurend re-integratieverlof en niet op 8 juli 2021. Klager wilde op 19 juli 2021 met verlof en niet op 23 juli 2021. Daarnaast is onduidelijk waar de in de bestreden beslissing genoemde datum van 9 september 2021 vandaan komt. Tevens had klager reeds op 19 augustus 2021 een reactie behoren te krijgen op zijn verzoek om kortdurend re-integratieverlof. De divisiedirecteuren lijken daarnaast geen kennis te hebben van klagers casus, nu klagers verlofdoel, te weten het onderhouden van de familiebanden, gedurende zijn gehele detentie zijn prioriteit heeft gehad.

De afwijzing van zijn verzoek om kortdurend re-integratieverlof is voor klager onbegrijpelijk. Tijdens zijn detentie heeft hij er alles aan gedaan en actie ondernomen om te zorgen voor een goed re-integratieplan. Ook in klagers terugkeeractiviteitenplan (TRA-plan) staan doelen, zoals het onderhouden van contact met familie. Het lijkt nu alsof klager nogmaals wordt gestraft, terwijl hij al zijn doelen heeft behaald. Klager heeft onder meer zijn rijbewijs verlengd, hij doet mee met de vader-kinddag en heeft telefonisch en via Skype contact met zijn kinderen en kleinkinderen. Nu klagers verzoek tot kortdurend re-integratieverlof, ondanks zijn goede gedrag en het afronden van zijn doelen, toch wordt afgewezen, lijkt er geen reden te bestaan om in de inrichting te beginnen met re-integratie. Er bestaan dan immers geen doelen meer om naar buiten te gaan. Indien sprake is van een veroordeling voor 1 juli 2021, dan komt een gedetineerde eerder in aanmerking voor verlof. Klager had al geplaatst kunnen worden in een open kamp en had daar probleemloos ieder weekend met verlof gekund. Nu wordt aan klager niet eens kortdurend re-integratieverlof verleend.

In aanvulling op zijn beroepsgronden heeft klager verschillende stukken gestuurd.

Standpunt van verweerder

Verweerder betwist niet dat klager zich tijdens zijn detentie op een positieve manier heeft gedragen. Dit blijkt uit de door klager bijgevoegde plannen en het vrijhedenadvies van 8 juli 2021. Bij de beoordeling van een verzoek tot re-integratieverlof dient echter allereerst te worden bepaald of het verlof bijdraagt aan de realisatie van een of meer re-integratiedoelen, zoals opgesteld in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Nu een dergelijk plan ten aanzien van klagers re-integratiedoelen ontbreekt, kan verweerder niet toetsen of het aangevraagde verlof een concreet re-integratiedoel dient dat bij zal dragen aan het verminderen van de kans op recidive. De onderbouwing waarom en in hoeverre het bezoek aan de familie zal bijdragen aan het gestelde re-integratiedoel, en daarmee een succesvolle terugkeer in de samenleving, ontbreekt.

Daarnaast is kortdurend re-integratieverlof primair bedoeld om praktische zaken te regelen die niet binnen de muren van de inrichting kunnen worden verricht. Het is voor klager mogelijk om binnen de inrichting aan het herstel van de familiebanden te werken. Klager maakt ook gebruik van deze mogelijkheden. Nu het verzoek om voornoemde reden is afgewezen, hoeft niet meer getoetst te worden aan de criteria zoals bepaald in artikel 15, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). 

Voor zover klager opmerkt dat hij, vanwege de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021, niet in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting kan worden geplaatst, is dit juist. Verweerder is hier echter niet verantwoordelijk voor en dit valt buiten de omvang van het onderhavige beroep.

Tot slot geeft klager aan dat een aantal data in de beslissing van 27 september 2021 onjuist zijn. De genoemde datum van 8 juli 2021 is, in tegenstelling tot dat wat klager stelt, juist. Immers is op die datum het vrijhedenadvies opgesteld en bij de Divisie Individuele Zaken binnengekomen. De datum van 23 juli 2021 wordt daarnaast genoemd in het vrijhedenadvies onder het kopje ‘adviezen en vrijheden’. De datum van 9 september 2021 blijkt inderdaad foutief te zijn opgenomen nu de beslissing op 27 september 2021 is opgemaakt. Klager wordt hierdoor echter niet geschaad in zijn belangen. Dit verandert inhoudelijk niets aan de beslissing en klager heeft tijdig beroep in kunnen stellen.

3. De beoordeling

Klager is sinds 17 juli 2017 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens doodslag. Daarnaast dient hij een gevangenisstraf van vier maanden te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 15 januari 2023.

De beroepscommissie overweegt allereerst dat hoewel het wenselijk is dat de genoemde data in het vrijhedenadvies en de bestreden beslissing juist zijn, klager hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Voor zover in beroep wordt geklaagd over de termijn waarbinnen de beslissing op klagers verzoek dient te worden genomen, wordt opgemerkt dat het wenselijk is dat zo voortvarend mogelijk op een aanvraag wordt beslist, maar dat de wet hieraan geen gevolgen verbindt indien dit niet geschiedt.

De wet- en regelgeving

In artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is – voor zover hier relevant – bepaald dat de directeur ervoor zorgdraagt dat uiterlijk binnen vier weken na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting, zo veel mogelijk in overleg met hem, een D&R-plan wordt vastgesteld. Het D&R-plan kan gedurende de detentie, zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, worden aangepast. Het D&R-plan vermeldt in ieder geval:

-    de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde probeert te behalen;

-    de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt;

-    de activiteiten en het verlof waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt;

-    de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de gedetineerde, voor zover deze ontbreken.

In artikel 15 van de Regeling is bepaald dat re-integratieverlof alleen wordt verleend ten behoeve van een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de wijze waarop de gedetineerde door zijn gedrag gedurende de gehele detentie heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf, als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit begint en eindigt op dezelfde dag. In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan hiervan worden afgeweken op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

De beoordeling

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om zijn kleinkinderen te bezoeken en om met zijn dochter en ex-vrouw te bespreken hoe hij de band met hen kan opbouwen en herstellen.

De beroepscommissie stelt voorop dat inzichtelijk dient te worden gemaakt op welke wijze het verzochte kortdurend re-integratieverlof bijdraagt aan of in dienst staat van de re-integratiedoelen die in het D&R-plan van de betreffende gedetineerde zijn vastgelegd. Dit brengt mee dat de re-integratiedoelen van de gedetineerde concreet moeten worden omschreven en dat duidelijk dient te zijn op welke manier wordt beoogd de betreffende re-integratiedoelen te bereiken. Als een gedetineerde op grond van eenzelfde re-integratiedoel vaker voor het verlenen van (kortdurend) re-integratieverlof in aanmerking komt, dan kan dit eventueel met behulp van een verlofschema worden geïllustreerd (Stcrt. 2021, 28357). Het voorgaande is ook van betekenis voor de beoordeling van het eventuele beklag en/of beroep van de gedetineerde tegen de afwijzing van zijn verzoek om re-integratieverlof.

De beroepscommissie constateert dat klager op grond van het bepaalde in artikel 19, derde lid, van de Regeling in aanmerking kan komen voor kortdurend re-integratieverlof. De beroepscommissie maakt uit het bij de stukken gevoegde D&R-plan van klager op dat geen re-integratiedoelen zijn opgenomen ten aanzien van zijn sociaal netwerk, maar slechts ten aanzien van het behalen van VCA-B, faseren en dagbesteding. Bij de stukken is echter ook een TRA-plan uit 2020 gevoegd, waarin doelen zijn opgenomen ten aanzien van contact met familie en vrienden. Ook is gebleken dat het werken aan de familieband gedurende klagers detentie een belangrijke rol heeft gespeeld. De directeur van het Justitieel Complex Zaanstad heeft voorts blijkens het vrijhedenadvies van 8 juli 2021 positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. De beroepscommissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de enkele stelling van verweerder dat niet is gebleken dat het verlenen van kortdurend re-integratieverlof in het kader van klagers re-integratie noodzakelijk is, zonder nadere toelichting niet kan worden gevolgd.

Verweerder heeft klagers verzoek tevens afgewezen omdat er binnen de inrichting mogelijkheden bestaan voor het ontvangen van bezoek. De beroepscommissie kan dit standpunt van verweerder eveneens niet volgen. Het recht van de gedetineerde om in de inrichting bezoek te ontvangen (artikel 38 van de Pbw) is een middel om tijdens de detentieperiode contact met de buitenwereld te onderhouden. Anders dan verweerder in beroep lijkt te stellen, staat dit middel er op zichzelf niet aan in de weg dat klager in het kader van zijn re-integratie en in de laatste fase van zijn detentie zijn familie tijdens een (kortdurend) re-integratieverlof bezoekt. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de afwijzing van klagers verzoek is gerechtvaardigd, om de enkele reden dat hij deze activiteit binnen de muren van de inrichting zou kunnen verrichten.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 19 mei 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. S. Djebali, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven