Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7919/GA, 19 juli 2022, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer R-20/7919/GA

Betreft [klager]

Datum 19 juli 2022

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld over het niet voortvarend handelen van de casemanager dan wel de directeur met betrekking tot zijn faseringstraject.

De beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft op 14 augustus 2020 het beklag ongegrond verklaard (Nh 2020/130). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de locatie Norgerhaven (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers streefdatum voor plaatsing in een stapeltraject was reeds in november 2019 bereikt en klager kwam sinds augustus 2019 in aanmerking voor algemeen verlof. Klager heeft in september 2019 contact gehad met de casemanager over het algemeen verlof en de detentiefasering. In oktober 2019 zijn de adviezen opgevraagd en in april 2020 is het selectieadvies doorgestuurd naar de selectiefunctionaris.

Klager heeft een half jaar vertraging opgelopen wegens het niet voortvarend handelen van de casemanager en de directeur. Het verzoek om detentiefasering is, ondanks de klacht en de vele verzoeken van klager om het advies door te zetten aan de selectiefunctionaris, veel te laat doorgezet. Alle adviezen waren positief. De directeur heeft geweigerd het selectieadvies door te sturen, waaruit volgt dat niet juist is gehandeld. Aan klager is in eerste instantie medegedeeld dat een delictanalyse niet nodig zou zijn, pas vier maanden later werd klager medegedeeld dat dit toch zou moeten plaatsvinden. Een delictanalyse had al in de beginfase kunnen worden opgestart. Bovendien kan de diagnostiek ook plaatsvinden in de zeer beperkt beveiligde inrichting, iets waar de reclassering het mee eens is blijkens het door hen afgegeven advies. Als het selectieadvies was doorgezonden had de selectiefunctionaris hierop kunnen beslissen. Het ontbreken van een risicotaxatie kan daarenboven niet een zelfstandige reden zijn om klager niet met verlof te laten gaan. Eveneens zou dit moeten gelden voor de delictanalyse in het kader van detentiefasering. Dat het advies van de reclassering wat langer op zich heeft laten wachten valt onder de verantwoordelijkheid van de casemanager en de directeur, omdat zij verantwoordelijk zijn voor het opvragen en opsturen van het selectieadvies. De casemanager had de reclassering kunnen rappelleren.

Het feit dat klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld, zou geen reden mogen zijn om negatief te adviseren op klagers verzoek tot deelname aan een stapeltraject. Klager zat in de laatste periode van zijn detentie en mag op grond van de Penitentiaire beginselenwet resocialiseren.

Standpunt van de directeur

De directeur verwijst naar zijn voor de beklagcommissie gevoerde verweer van 22 juni 2020. De mogelijkheden voor gedetineerden om te resocialiseren en te re-integreren worden door de wet ingeperkt omwille van de veiligheid in de samenleving. In het besluit forensische zorg is het vereiste van de delictanalyse en risicotaxatie vastgelegd. In casu is besloten het diagnostisch onderzoek verkort intern te laten uitvoeren door de Verslavingszorg Noord Nederland (VNN). De VNN heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van vrijheden aan klager vanuit het diagnostisch onderzoek. Omdat klager tweemaal is veroordeeld voor huiselijk geweld en eenmaal voor overtreding van de Wet wapens en munitie en die veroordelingen niet tot gedragsverandering of risicobeperking hebben geleid, is niet onredelijk of onbillijk jegens klager gehandeld. Daar komt bij dat de reclassering kenbaar heeft gemaakt dat het niet is gelukt een duidelijk beeld over klager te schetsen, omdat noodzakelijke informatie ontbreekt over hoe klager denkt, handelt en hoe hij zijn leven na detentie gaat vormgeven. Gezien het voornoemde ziet de directeur geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de casemanager onredelijk traag heeft gehandeld. Klagers verzoek kan (de beroepscommissie begrijpt: pas) ter beslissing aan de selectiefunctionaris worden voorgelegd wanneer voldaan is aan de door verweerder opgelegde voorwaarden.

3. De beoordeling

De beroepscommissie gaat uit van de volgende feiten. Klager is op 23 september 2019 geplaatst in de locatie Norgerhaven van de PI Veenhuizen en heeft verzocht om in aanmerking te komen voor algemeen verlof en detentiefasering. Op 1 oktober 2019 zijn de benodigde adviezen van het OM en de politie aangevraagd. Het OM heeft negatief geadviseerd en de politie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben ten aanzien van het verlofadres. Op 13 november 2019 is klagers verzoek besproken in de vrijhedencommissie (VC). De VC heeft geen advies willen afgeven zonder een diagnostisch onderzoek teneinde het recidiverisico te kunnen inschatten en heeft een reclasseringsadvies aangevraagd. Op 6 februari 2020 heeft de directeur het advies van de reclassering ontvangen. De reclassering heeft positief geadviseerd over het re-integratietraject in de vorm van een detentiefasering, maar wijst op het ontbreken van noodzakelijke informatie over diagnostiek. De kans op recidive wordt hoog-gemiddeld ingeschat. Het reclasseringsrapport is op 11 februari 2020 in de VC besproken, die heeft aangegeven een risicotaxatie en delictanalyse te wensen, gezien het geweldsdelict waarvoor klager is veroordeeld. Na een bespreking in de VC van 25 februari 2020 is besloten tot een verkort intern diagnostisch onderzoek.

De beroepscommissie merkt op dat het lang heeft geduurd voordat het opgevraagde reclasseringsadvies is ontvangen maar meent dat de directeur niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor deze vertraging. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard. Echter, nu de directeur zelf verwijst naar de verplichting per 1 oktober 2019 tot het uitvoeren van een delictanalyse en een recente risicotaxatie, valt niet in te zien waarom pas na ontvangst van het reclasseringsrapport, en niet veel eerder, een dergelijke taxatie en analyse werd verlangd. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat de directeur in zoverre verwijtbaar traag heeft gehandeld. Het beroep van klager zal daarom in zoverre gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal op dit onderdeel alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de hierdoor opgelopen vertraging niet meer ongedaan zijn te maken, ziet de beroepscommissie aanleiding tot het toekennen van een tegemoetkoming aan klager. Zij stelt deze vast op € 30,=.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor wat betreft de opgelopen vertraging in de totstandkoming van het rapport van de reclassering en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Zij verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de vertraging in verband met het laten opstellen van een risicotaxatie en delictanalyse, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag op dit onderdeel alsnog gegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

Deze uitspraak is op 19 juli 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven