Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24617/GB, 5 april 2022, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer                      21/24617/GB 

Betreft [Klager]             Datum 5 april 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 2 december 2021 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. A.S. Sewgobind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing. Op 25 januari 2022 heeft mr. J.A.R. van de Velde zich als raadsman in deze zaak gesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het reclasseringsadvies van 30 september 2021 dient te worden beschouwd als een hergebruik van een tweetal oude reclasseringsadviezen uit respectievelijk 2013 en 2017. De passage met betrekking tot de strafzaak in verband met een zware mishandeling betreft immers een strafzaak uit 2013 en de passage met betrekking tot het niet open staan voor hulpvragen komt voort uit een strafzaak uit 2017. De passage dat klager in onderhavige strafzaak geen verantwoordelijkheid neemt, gaat ook over de strafzaak uit 2017. Klager heeft voor de strafzaak waar hij thans voor is gedetineerd namelijk wel verantwoordelijkheid genomen. Deze passages zijn derhalve uit de oude reclasseringsadviezen gekopieerd zonder daarbij de jaartallen te benoemen. Het risico op recidive is dan ook enkel gebaseerd op klagers justitiële documentatie. Daarnaast wordt op pagina acht van het reclasseringsadvies het risico op recidive ingeschat als gemiddeld, terwijl deze op pagina twee wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. Verweerder heeft zich aangesloten bij de laatstgenoemde inschatting. De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat een uitgebreid strafblad op zichzelf een afwijzing tot verlof niet kan dragen (RSJ 7 oktober 2019, R-19/4347/GV). In dat kader wordt ook verwezen naar RSJ 4 juni 2020, R-20/5918/GB. Klagers strafblad mag op zichzelf evenmin een grond tot afwijzing van zijn verzoek tot deelname aan een PP vormen.

Verweerder is voorbijgegaan aan het (inhoudelijk) positieve advies van de reclassering inzake klagers verzoek. De enkele verwijzing naar dat klager eerder een toezicht van de reclassering vroegtijdig en negatief heeft afgesloten, volstaat niet. Dit zag overigens op een toezicht uit 2013. In dat kader wordt ook verwezen naar RSJ 12 april 2021, R-20/7617/GB.

Uit het selectieadvies volgt dat klager zich goed heeft gedragen en zich actief heeft ingezet op het gebied van re-integratie. Klager heeft zijn VCA-certificaat gehaald, een cv opgesteld, gesolliciteerd bij diverse werkgevers en de re-integratietraining ‘Aan de bak’ afgerond. Opgemerkt wordt dat het in het selectieadvies opgenomen detentieverleden niet ziet op klager, maar op een andere gedetineerde. Zowel de vrijhedencommissie als verweerder menen dat, ondanks klagers positieve gedrag, een plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA) meer passend is dan een deelname aan een PP. Aangezien klager zowel over een aanvaardbaar verlofadres als over een werkgever beschikt voor gedurende het PP, kan het standpunt dat klager in een BBA kan werken aan het re-integratiedoel ‘werk en inkomen’ niet worden gevolgd. Klager kan gedurende het PP immers ook werken aan dit re-integratiedoel.

Dat klager tijdens zijn detentie nog geen minder vergaande vrijheden heeft genoten, kan hem niet worden verweten. Immers, voor een langdurend re-integratieverlof komt klager niet in aanmerking, nu dit samenvalt met zijn BBA/PP-periode. Voor een kortdurend re-integratieverlof komt klager eveneens niet in aanmerking, omdat hij zijn praktische zaken binnen de inrichting heeft geregeld.

Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar en geeft gedeeltes weer uit het selectieadvies van 30 november 2021 en het reclasseringsadvies van 30 september 2021.

Van gedetineerden die aan een PP deelnemen wordt een grote mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid verwacht, nu een dergelijk traject met verregaande vrijheden gepaard gaat. Bij het verlenen van dergelijke vrijheden moet men erop kunnen vertrouwen dat de gedetineerde de verantwoordelijkheid die daarmee gepaard gaat ook daadwerkelijk kan dragen. Verweerder heeft hier onvoldoende vertrouwen in, gelet op de bij klager ingeschatte risico’s en de omstandigheid dat de reclassering weinig ziet in begeleiding van klager tijdens een PP. Een deelname aan een PP zonder enige vorm van begeleiding, zoals voorgesteld door de reclassering, wordt niet als een goed uitgangspunt voor een deelname aan een PP geacht. Hierdoor wordt immers onvoldoende gewerkt aan het verminderen van het risico op recidive. Om deze reden wordt het positieve advies van de reclassering niet gevolgd. Een deelname aan een PP is thans een te grote stap. Hierbij is ook van belang dat klager tijdens zijn huidige detentie nog geen (minder vergaande) vrijheden heeft genoten. Het maatschappelijk belang dient in dit geval te prevaleren boven het belang van klager om deel te nemen aan een PP.

Verweerder ziet meer in een geleidelijke fasering, zodat klager geleidelijk en gecontroleerd kan terugkeren in de maatschappij. Daarom is klager bij beslissing van 22 december 2021 geselecteerd voor de BBA van de locatie Roermond.

 

3. De beoordeling

Klagers situatie

Klager is sinds 7 juni 2021 (in Nederland) gedetineerd. Hij ondergaat, na omzetting via de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties, een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 25 augustus 2022.

Klager is bij beslissing van 22 december 2021 geselecteerd voor een plaatsing in de BBA van de locatie Roermond, waar hij sinds 24 december 2021 verblijft. Dit maakt overigens niet dat hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat het beroep de afwijzing van zijn verzoek tot deelname aan een PP betreft en een PP verdergaande vrijheden met zich meebrengt dan een plaatsing in een BBA.

De regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde heeft laten zien dat hij zich goed gedraagt;

-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

De bestreden beslissing

Klagers verzoek is afgewezen, omdat een deelname aan een PP als een te grote stap wordt gezien, gelet op klagers recidivestaat, het ingeschatte risico op recidive en de omstandigheid dat de reclassering geen aanknopingspunten voor begeleiding ziet in het kader van het inperken van het risico op recidive. Een deelname aan een PP waarbij alleen sprake is van controle en niet van begeleiding om te komen tot een delictvrije toekomst, acht verweerder geen goed uitgangspunt.

De overwegingen van de beroepscommissie

Met betrekking tot het reclasseringsadvies van 30 september 2021 stelt de beroepscommissie voorop dat het haar niet is gebleken dat dit advies niet voldoende actueel zou zijn, gelet op de datum van opstelling. Evenwel wordt in het reclasseringsadvies meerdere malen verwezen naar de inhoud van eerder opgestelde reclasseringsadviezen, waarbij vervolgens een vertaalslag wordt gemaakt naar klagers huidige situatie.

In het kader van het voorgaande geldt dat wat in de bestreden beslissing is overwogen over klagers eerdere reclasseringstoezicht, meldplicht, hulpvragen en verantwoordelijkheid, informatie over klagers houding betreft uit een eerder reclasseringsadvies. Voor wat betreft de huidige situatie wordt over klagers houding door de reclassering (enkel) aangegeven dat hij het delict bekent waarvoor hij op dit moment is gedetineerd en dat hij wat vaag blijft over zijn beweegredenen. Het is de beroepscommissie niet duidelijk geworden of en in hoeverre voornoemde informatie uit het eerdere reclasseringstoezicht nog van toepassing is op klagers huidige situatie.

De reclassering heeft verder te kennen gegeven dat zij op dit moment weinig tot geen aanknopingspunten ziet voor verdere begeleiding dan enkel controle. Het is de beroepscommissie niet duidelijk geworden of deze gevolgtrekking voortkomt uit de omstandigheid dat klager heeft aangegeven zijn leven reeds “te hebben omgegooid”, zoals volgt uit de conclusie van het reclasseringsadvies, en/of uit de toelichting bij het risico op onttrekken aan de voorwaarden dat er thans (te) weinig ingang lijkt te zijn voor begeleiding door de reclassering. Hieruit maakt de beroepscommissie in ieder geval – anders dan in de bestreden beslissing staat vermeld – niet op dat de reclassering thans geen aanknopingspunten voor begeleiding ziet in het kader van het inperken van het risico op recidive.

Het risico op recidive wordt in de conclusie van het reclasseringsadvies ingeschat als gemiddeld tot hoog, terwijl in de samenvatting van de uitgevoerde risicoanalyse het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Het is de beroepscommissie ook op dit punt onduidelijk welke inschatting als juist dient te worden beschouwd. Dat geldt temeer daar in de toelichting bij het risico op recidive en het risico op letselschade wordt aangegeven dat er een verhoogde kans is op zowel letsel als op recidive, terwijl beide risico’s ingevolge de risicotaxatie in de conclusie van het reclasseringsadvies anders worden gewaardeerd.

Het voorgaande brengt met zich mee dat verweerder de bestreden beslissing niet zonder meer in belangrijke mate heeft kunnen laten steunen op het reclasseringsadvies van 30 september 2021. Daarbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat – voor zover bekend – klagers gedrag in de inrichting onbesproken is, hij zich actief (heeft) in(ge)zet op het gebied van re-integratie en dat hij een aanvaardbaar verlofadres en een geschikte werkgever heeft.

De conclusie

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 5 april 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven