Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/19766/GA, 31 maart 2022, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer           21/19766/GA

Betreft              [klager]

Datum              31 maart 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet betalen van weekgeld à €12,50.

De beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen heeft op 21 januari 2021 het beklag ongegrond verklaard (SC 2020/316). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. F.C. Stoop, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC Scheveningen en […], hoofd behandeling bij het PPC Scheveningen gehoord op de (digitale) zitting van 11 februari 2022.

Na de zitting heeft de beroepscommissie nog schriftelijke vragen gesteld aan de directeur van het PPC Scheveningen. De reactie daarop is doorgestuurd aan klager en zijn raadsvrouw met een termijn om daarop te reageren. De daaropvolgende reactie van klagers raadsvrouw is doorgestuurd aan de directeur van het PPC Scheveningen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het beklag ziet op het niet-betalen van weekgeld, niet op het niet-betalen van arbeidsloon. Dat volgt ook uit het klaagschrift. Het punt is echter dat het PPC Scheveningen het weekgeld afhankelijk maakt van klagers deelname aan de arbeid. In reactie daarop heeft klager aangegeven dat hij arbeidsongeschikt is. Dat staat blijkens de reactie van de directeur op het beklag ook niet ter discussie, maar enkel of hij naar de arbeidszaal kan om werk te verrichten. Het is dan ook onbegrijpelijk dat klager in de uitspraak van de beklagcommissie wordt tegengeworpen dat hij geen medisch oordeel over zijn arbeidsongeschiktheid heeft gevraagd.

Daarnaast is het voor klager onbegrijpelijk dat hij in de Penitentiaire Inrichting (PI) Zwolle wel wekelijks €12,50 uitbetaald kreeg, maar dat in het PPC Scheveningen een ander standpunt wordt ingenomen. Ook in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug krijgt klager wekelijks €12,50 bijgeschreven onder vermelding van ‘zak-/kleedgeld’. Dat blijkt uit zijn overgelegde rekening-courant. Tijdens een eerder verblijf op dezelfde afdeling in het PPC Scheveningen kreeg klager eveneens €12,50 per week. Klagers psychische situatie is niet verbeterd. Hij ervaart het als willekeur dat hem in het PPC Scheveningen geen weekgeld c.q. zak /kleedgeld werd uitgekeerd.

Uit de door de directeur overgelegde rapportage valt niet op te maken of het zak- en kleedgeld is uitbetaald in de weken waarop arbeidsuren aan klager zijn uitbetaald. Als het zak- en kleedgeld wél zou zijn gekoppeld aan de arbeid, dan had hij in die weken ook €12,50 moeten ontvangen.

Nu klager in een forensisch zorgkader verblijft, is artikel 41 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) op hem van toepassing. Naast het vaste wekelijke bedrag kan ook nog aanspraak worden gemaakt op een variabel bedrag, als de gedetineerde deelneemt aan het dagprogramma. Het zak-/kleedgeld is in het PPC Scheveningen dus ten onrechte afhankelijk gemaakt klagers deelname een de arbeid. De gedachte van artikel 41 van het Rvt is weliswaar dat justitiabelen in een zorgkader geen inkomen kunnen verwerven en daarom een minimumbedrag ontvangen (voor bellen, rookwaren, enzovoorts), maar het is daarbij niet relevant of klager arbeid kon verrichten.

Klager kan niet naar de arbeidszaal vanwege zijn heftige angstaanvallen, waardoor hij niet uit zijn cel durft. Hij is nooit naar de arbeid gegaan. Door corona was het tijdelijk in het geheel niet mogelijk.

Verzocht wordt – onder meer – om de proceskosten te vergoeden.

Standpunt van de directeur

Het is de bedoeling dat gedetineerden meedoen aan activiteiten. Er wordt arbeid aangeboden. Als klager meegaat naar de arbeid, dan krijgt hij daar geld voor. Zo niet, dan komt hij niet in aanmerking voor enige vorm van zakgeld of een vergoeding. Als klager arbeidsongeschikt is, dan wordt dat besproken in het multidisciplinair overleg (MDO). Dan kan eventueel worden afgeweken van de hoofdregel. Dat is in klagers geval echter niet aan de orde.

De klacht ziet wat de directeur betreft op loon uit arbeid. Het Rvt is niet van toepassing in een PPC. Daar geldt de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). In het PPC Scheveningen wordt geen zak- en kleedgeld uitgekeerd.

Gedetineerden kregen doorbetaald in de periode dat zij niet naar de arbeid konden als gevolg van de coronamaatregelen. Dat gold ook voor klager. Gedetineerden die in staat waren om naar de arbeidszaal te gaan en ook gingen, kregen toen eenmaal 100% van het uurloon en driemaal 80% van het uurloon. Gedetineerden die niet naar de arbeidszaal gingen, terwijl zij daartoe wel in staat werden geacht, kregen geen loon of vervangende tegemoetkoming. Gedetineerden die niet in staat waren om naar de arbeidszaal te gaan ontvingen viermaal 80% van het arbeidsloon.

Klager verbleef van 7 december 2020 tot 20 september 2021 in het PPC Scheveningen. Hij was door het multidisciplinair overleg (MDO) in staat bevonden om naar de arbeidszaal te gaan. Uit de overgelegde rapportage blijkt dat klager ook regelmatig naar de arbeidszaal ging en dat hij daarvoor betaald kreeg. Hij ontving loon als hij naar de arbeidszaal ging of als het arbeidsmoment kwam te vervallen. Hij ontving geen loon als hij geen zin had om naar de arbeidszaal te gaan of wanneer hij een disciplinaire straf of ordemaatregel onderging. Hij ontving een loonvervangende tegemoetkoming als hij ziek was bevonden en ziek was gemeld door de medische dienst.

 

3. De beoordeling

In het klaagschrift van 23 december 2020 staat dat dit is gericht tegen het niet betalen van weekgeld, dat volgens klagers raadsvrouw minimaal €12,50 betreft. Als dit zou zijn gekoppeld aan klagers deelname aan de arbeid – wat hij destijds had begrepen – dan zou dat volgens de raadsvrouw onterecht zijn, omdat klager arbeidsongeschikt is. In beklag en beroep is vervolgens zowel gesproken over arbeidsongeschiktheid en het uitbetalen van loon als over het wel of niet bestaan en uitkeren van weekgeld.

In beroep is vast komen te staan dat het weekgeld iets anders is dan loon en losstaat van de vraag of klager naar de arbeid ging en of hij arbeidsongeschikt was. Uit de door de directeur overgelegde rapportage volgt dat klager regelmatig naar de arbeid ging en dat hij daarvoor betaald werd. Als dit buiten zijn macht om niet kon (door personeelskrapte, ziekte of coronamaatregelen) dan kreeg hij (een deel van) het uurloon doorbetaald. Klager had kennelijk aanvullend weekgeld willen ontvangen. Daarover overweegt de beroepscommissie als volgt.

Volgens de directeur wordt in het PPC Scheveningen aan geen enkele gedetineerde weekgeld uitgekeerd. De beroepscommissie ziet geen reden om daaraan te twijfelen. Dat betekent dat het niet uitkeren van weekgeld een algemene in de inrichting geldende regel is, waartegen geen beklag openstaat, tenzij sprake is van strijd met hogere wet- of regelgeving of als de gedetineerde uitdrukkelijk heeft verzocht om voor hem een uitzondering te maken op de bestaande regel. Dat laatste is niet gesteld en blijkt ook niet uit de stukken.

Klagers raadsvrouw heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat artikel 41 van het Rvt op klager van toepassing is. Dat artikel luidt: “De ter beschikking gestelde of anderzins verpleegde die geen inkomen heeft, ontvangt vanwege Onze Minister een door deze vast te stellen zak- en kleedgeld”.

De beroepscommissie volgt het standpunt van de raadsvrouw niet. Bovenaan het Rvt staat dat dit is gebaseerd op artikel 89 van de Grondwet en de artikelen 37c, eerste lid, 38, eerste lid, en 38a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en voorts de artikelen 5, tweede lid, 6, tweede lid, 8, derde lid, 10, vijfde lid, 15, eerste en tweede lid, 16, tweede lid, 18, vierde lid, 19, tweede lid, 26, derde lid, 40, vierde lid, 45, 51, tweede en vierde lid, 70, derde lid, en 75 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt).

Een PPC vindt haar grondslag in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Die is gebaseerd op de Pbw en niet op de Bvt. In artikel 20c van de Regeling staat bovendien dat in een PPC gedetineerden kunnen worden geplaatst en niet verpleegden.

Verpleegden zijn ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, h, i en j, van de Bvt opgenomen in:

-    een private instelling als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de Wet forensische zorg (Wfz); of

-    een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden (personen ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege is gegeven), als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel f, van de Wfz.

Het PPC is geen private instelling en ook geen instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden.

Gelet op het voorgaande is het Rvt niet van toepassing op een PPC. Het niet uitkeren van weekgeld in het PPC Scheveningen kan hiermee dan ook niet in strijd zijn. Ook overigens is niet gebleken van strijd met hogere wet- en regelgeving.

Nu het niet uitkeren van weekgeld een algemene regel is die niet in strijd is met hogere wet- en regelgeving, staat daartegen geen beklag open. De omstandigheid dat klager in andere PPC’s en tijdens een eerder verblijf in het PPC Scheveningen wel weekgeld zou (hebben) ontvangen, kan daar niet aan afdoen. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsvrouw om de proceskosten van de beroepsprocedure te vergoeden, overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Deze uitspraak is op 31 maart 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, U.P. Burke en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven