Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6799/GA, 14 juni 2022, beroep
Uitspraakdatum:14-06-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer      R-20/6799/GA               

Betreft        [klager]       Datum         14 juni 2022

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam (hierna: de directeur)

 

1.      De procedure

[…] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen het feit dat zijn post, gericht aan zijn raadsvrouw, niet is verzonden en aan hem is geretourneerd.

De beklagcommissie bij de locatie De Schie heeft op 12 maart 2020 het beklag gegrond verklaard (S-2019-000784). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsvrouw mr. M.A. Lubbers in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2.      De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Er is geen sprake van een door of namens de directeur genomen beslissing zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). In de huisregels van de locatie De Schie te Rotterdam staat dat poststukken voldoende gefrankeerd dienen te zijn en dat post, die niet aan de gestelde voorwaarden voldoet, indien mogelijk, geretourneerd zal worden aan de afzender. Het Bureau Management Ondersteuning (BMO) heeft vastgesteld dat klagers brief onvoldoende was gefrankeerd. De directeur heeft geen reden om daaraan te twijfelen. De brief is diezelfde dag naar klager teruggestuurd met een post-it waarop werd aangegeven dat de brief onvoldoende was gefrankeerd, zodat klager deze alsnog voldoende zou frankeren en de directeur deze zou kunnen versturen.

De beklagcommissie merkt terecht op dat artikel 36, eerste lid, van de Pbw van toepassing is. De kosten verbonden aan het recht van een gedetineerde brieven en stukken per post te versturen komen, tenzij de directeur anders bepaalt, voor rekening van de gedetineerde. De wet kent hierop geen uitzondering.

Anders dan de beklagcommissie oordeelt, is artikel 36, vierde lid, van de Pbw niet van toepassing. Er is immers geen sprake van een weigering klagers poststuk te versturen. Ook artikel 37, eerste lid, in samenhang met artikel 36, derde en vierde lid, van de Pbw is niet van toepassing. Artikel 36, derde lid, van de Pbw, gaat over het toezicht dat de directeur kan uitoefenen op gedetineerdenpost. Artikel 36, vierde lid, van de Pbw gaat over mogelijkheden die de directeur heeft om de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen te weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op de belangen zoals gesteld onder a. tot en met d.

Indien de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie overneemt en deze aldus vaste jurisprudentie wordt, zou dit een vrijbrief kunnen zijn voor gedetineerden om poststukken aan alle in artikel 37, eerste lid, van de Pbw genoemde personen en instanties, onvoldoende en zelfs ongefrankeerd ter verzending aan te bieden.

 

Standpunt van klager

De beslissing van de directeur om klagers brief niet te verzenden en te retourneren, daargelaten of deze al dan niet voldoende gefrankeerd was, is in strijd met het bepaalde in artikel 37, eerste lid, van de Pbw.

Klager had niet de mogelijkheid om de brief te wegen. De betreffende brief is uiteindelijk gewogen en woog 84,6 gram. Ook klagers (voormalig) raadsvrouw heeft de brief destijds gewogen en kwam uit op 84 gram. Klager had drie postzegels op de brief geplakt. Het gewicht van de brief overschreed derhalve de toegestane limiet bij een frankering met drie postzegels niet. De (voormalig) raadsvrouw had de portokosten voor haar rekening genomen indien het onvoldoende gefrankeerd was. Klager wilde een schorsingsverzoek indienen. Deze mogelijkheid is hem ontnomen. Hij had tegen een personeelslid gezegd dat het van belang was dat de brief tijdig verzonden zou worden. Pas later op dezelfde dag heeft hij de brief teruggekregen met een post-it sticker erop. Uiteindelijk heeft klager de betreffende brief aan zijn (voormalig) raadsvrouw overhandigd tijdens een bezoekmoment.

Het poststuk had überhaupt nooit aan klager geretourneerd moeten worden, nu het poststuk voldoende was gefrankeerd. Ondanks dat het poststuk voldoende was gefrankeerd, wordt in het beroepschrift gesteld dat dit niet zo was. Door klager en zijn (voormalig) raadsvrouw is duidelijk verklaard, aan de hand van foto’s, dat wel sprake was van voldoende frankering.

Daarnaast wordt in het beroepschrift gesteld dat klager de brief alsnog die dag had kunnen versturen. Dat argument is niet onderbouwd op basis van enig bewijs. Het is erg onlogisch dat, als klager alsnog de kans had die dag de brief te versturen, hij dit niet zou hebben gedaan, nu juist voor hem de urgentie hoog was dat de brief die dag zou worden verstuurd.

 

3.      De beoordeling

Ontvankelijkheid

Voor zover de directeur stelt dat klager niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn beklag, oordeelt de beroepscommissie dat klager niet klaagt over een voor alle gedetineerden in de inrichting geldende algemene regel, maar over de individuele beslissing van de directeur om klagers poststuk aan hem te retourneren vanwege onvoldoende frankering. De beklagcommissie heeft klager dus terecht ontvangen in zijn beklag.

 

Inhoudelijk

Artikel 36, eerste lid, van de Pbw bepaalt dat een gedetineerde het recht heeft om brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen en dat de hieraan verbonden kosten voor rekening van de gedetineerde komen, tenzij de directeur anders bepaalt.

Naar het oordeel van de beroepscommissie – en anders dan de beklagcommissie heeft geoordeeld – is slechts artikel 36, eerste lid, van de Pbw van toepassing op onderhavige situatie. Immers, het poststuk is aan klager geretourneerd vanwege onvoldoende frankering. Van een weigering het poststuk te verzenden of uit te reiken zoals bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw is dus geen sprake.

De beroepscommissie is voorts van oordeel dat – nog los van het feit dat de foto’s van het poststuk in het dossier zeer onduidelijk zijn en niet kan worden vastgesteld dat dit het desbetreffende poststuk was – de directeur geen reden had om te twijfelen aan de vaststelling van de medewerkers van BMO dat het poststuk van klager onvoldoende was gefrankeerd.

In artikel 4.5.3 van de huisregels van de PI Rotterdam locatie De Schie staat het volgende. ‘Tevens dient het poststuk voldoende gefrankeerd te zijn. Alle post welke niet aan de gestelde voorwaarden voldoet zal, indien mogelijk, geretourneerd worden aan de afzender.’ Aan klager is volgens de directeur vervolgens de mogelijkheid geboden om het poststuk alsnog voldoende te frankeren, zodat het alsnog verzonden had kunnen verzonden. De beroepscommissie ziet geen reden om hieraan te twijfelen.

Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4.      De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 14 juni 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

          

secretaris    voorzitter

Naar boven