Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23510/GV, 13 januari 2022, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2022

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          21/23510/GV           

Betreft [klager]

Datum 13 januari 2022

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 28 september 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof toegewezen, onder de voorwaarde dat dit verlof zal geschieden onder begeleiding van medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O).

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing, meer in het bijzonder tegen de voorwaarde om het kortdurend re-integratieverlof onder begeleiding te laten plaatsvinden.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft zich gedurende zijn detentie naar behoren gedragen. Door de inrichting is dan ook positief geadviseerd op klagers verzoek. Uit de bestreden beslissing blijkt niet op basis waarvan verweerder heeft geoordeeld dat het stellen van de voorwaarde van strikte en permanente begeleiding noodzakelijk, of gepast en geboden, is. Verweerder haalt een reclasseringsadvies aan waaruit volgt dat het risico op recidive en het risico op letselschade niet in te schatten is. Voor zover de bewaking is gebaseerd op dit reclasseringsadvies, merkt klager op dat de rechtbank in haar vonnis, op basis van dit reclasseringsrapport, heeft overwogen dat klager niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten. Ook lijkt hij een vrij probleemloos en stabiel leven te lijden. Klager is mantelzorger, ZZP’er, heeft geen emotionele problemen of problemen met alcohol of verdovende middelen, en hoewel aan het witwassen een financieel motief ten grondslag ligt, heeft hij ook geen financiële problemen. Mede gelet op de overwegingen van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte de voorwaarde van bewaking verbonden aan het kortdurend re-integratieverlof.

Klager verzoekt aan hem een tegemoetkoming toe te kennen, indien het verlof reeds doorgang heeft gevonden, aangezien in dat geval de gevolgen van de beslissing niet in zijn geheel ongedaan kunnen worden gemaakt.

Standpunt van verweerder

Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf, met als doel vergelding en om de maatschappij te beschermen tegen de risico’s die van hem uitgaan. Nu er door de reclassering geen inschatting kan worden gemaakt van het risico op recidive, is de beslissing tot het verlenen van kortdurend re-integratieverlof onder begeleiding redelijk. Onder deze omstandigheden wordt het niet passend geacht om klager zonder begeleiding over straat te laten gaan. Voorts staat de opgelegde begeleiding niet in de weg aan het openen van de bankrekeningen. Dat klager verder een vrij probleemloos en stabiel leven lijkt te leiden doet aan het vorenstaande niet af. Uit navraag bij de inrichting blijkt overigens dat klager nog geen gebruik heeft gemaakt van het kortdurend re-integratieverlof.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 4 maart 2021 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek, wegens handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en (schuld)witwassen. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 25 augustus 2022.

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit begint en eindigt op dezelfde dag. Het tweede en derde lid bepalen vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het deel dat hij heeft ondergaan en het deel dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

Aan klager is kortdurend re-integratieverlof verleend voor het openen van een privé- en zakelijke bankrekening. Hij is het er echter niet mee eens dat dit verlof onder begeleiding moet plaatsvinden. Verweerder meent dat het nodig is om het verlof onder begeleiding te laten plaatsvinden, nu er door de reclassering geen inschatting kan worden gemaakt van het recidiverisico.

De beroepscommissie overweegt als volgt. De directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van verlof, onder meer ter voorbereiding op klagers naderende deelname aan een penitentiair programma, en heeft zich niet uitgesproken over de noodzaak van een begeleid verlof. Uit het reclasseringsadvies van 29 april 2021 volgt dat klager een vrij probleemloos en stabiel leven lijkt te hebben. Er komen geen financiële problemen naar voren. Evenmin komen emotionele problemen of problemen op het gebied van middelengebruik naar voren. De reclassering schat het risico op onttrekken in als laag.

Doordat klager zich grotendeels beroept op zijn zwijgrecht, heeft de reclassering echter geen zicht kunnen krijgen op het ontstaan van en de opbouw tot het plegen van onderhavig delict, het vermeende witwassen. De reclassering stelt verder vast dat het sociaal netwerk van klager (deels) risicovol is, waarbij onduidelijk is in hoeverre klager zich structureel begeeft in een crimineel/negatief netwerk. Het recidiverisico en het risico op letselschade kunnen niet worden ingeschat, omdat klager zich (deels) op zijn zwijgrecht beroept.

Over klager is verder weinig bekend. Weliswaar is zijn gedrag in de inrichting goed, maar klager bevindt zich nog relatief kort in detentie. Daarnaast is het de beroepscommissie niet gebleken, en is door klager niet gesteld, dat het noodzakelijk is dat het beoogde kortdurend re-integratieverlof zonder begeleiding zou moeten plaatsvinden om de bankrekeningen te kunnen openen.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder, ondanks het positieve advies van de directeur van het JC Zaanstad, in redelijkheid kunnen beslissen dat begeleiding, een waarborg voor een veilig verloop van het verlof, is aangewezen. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 13 januari 2022 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven